Ben jij een strenge moeder? Als Iris Pronk naar zichzelf kijkt, zegt ze hartgrondig “Nee”, maar ze is daar niet trots op. Sterker nog, ze omschrijft het ideaalbeeld dat ze jarenlang had als volgt: “een stevige strenge kloek die haar kinderen met vaste hand bestiert.
Twee stukjes uit haar boek laten iets van de zoektocht van Iris Pronk zien. Ze begon als niet-strenge moeder (lees onder kopje ‘Wat is streng?’) en eindigt, om het in haar eigen woorden te zeggen, bij „streng light” (lees onder kopje ‘Zoektocht’).
Blije muzikantjes
„Toe schat”, zeg ik, „pak je viool. Laat me dat liedje over die kangoeroe eens horen. Springen, springen, kangoeroe, G-snaar, E-snaar, weetje wel?”
„Oké dan”, zucht mijn dochter, „jij je zin.” Ze sloft naar de kast, neemt de viool uit z’n kist en begint ermee te zwiepen, te zwaaien, rondjes te draaien. Kijk mam, wat ik met een viool kan? Maar dat liedje? Doei, doe het zelf. Mijn dochter vindt vioolles heel erg leuk. Elke zaterdagochtend fietsen we zingend naar een zaaltje waar ze leert dat ‘piano’ zacht is en ‘forte’ hard en dat een kangoeroe springt over de snaren. De juffen zijn meesterlijk, ze bespelen de kinderen, laten ze trippelen als muisjes en stampen als een olifant.
Allemaal blije muzikantjes.
Maar thuis is de viool een puntje van strijd.
Muziek is plezier, hebben de juffen gezegd. „Maak oefenen leuk, houd het speels.” Dus probeer ik montere doortastendheid uit te stralen: „Vijf uur! Viooltijd! Hè, gezellig!” Ik strooi met complimentjes, beloof stickers, spreek mijn dochter bij geklier vermanend toe. En als dat aanhoudt? Ja, dan ga ik dreigen: „Geen toetje als je nog één keer met die viool zwaait.” Machteloze vertoning, geen plezier.
Een enkele keer weet ik wel de juiste snaar te raken. Geef eens een concertje, zeg ik dan, speel de liedjes die je goed kunt. Ze trekt haar solistengezicht, doet de kangoeroe, buigt buitengewoon professioneel. Prachtig, meidje, bis bis! Met een spelletje scoor ik soms ook. Ik doe mijn ogen dicht, mijn dochter maakt muziek. Welk liedje is dit, vraagt ze, en dit? Moeilijk hoor, ik raad het steeds fout. Zelf strijk ik ook wel eens, ik zet m’n vinger veel te ver van de krul. Wat vind je, vraag ik, vind je mijn liedje mooi? Helemáál niet, oordeelt ze meedogenloos, laat mij maar, ik doe het even voor.
Je schijnt tienduizend uur te moeten oefenen, voordat je ergens echt goed in bent. Dat zijn zeshonderdduizend minuten. Mijn dochter oefent, als het meezit, tien minuten per dag.
Dus ben ik over zestigduizend dagen, ruim 164 jaar, echt goed in het stimuleren van haar vioolspel. Tot die tijd: ik doe mijn best.
„Bij de viool horen een strijkstok, een koffer, een blokje hars om de snaren soepel te houden en een pedagogische uitdaging: Ik moet ervoor zorgen dat ze oefenen leuk vindt. Ik moet haar intrinsieke motivatie zien aan te boren. Dwingen heeft geen zin, je kind moet het zelf willen.
Mijn dochter is intrinsiek gemotiveerd voor het aankleden van haar poppen, het knijpen van haar zusje en het maken van tekeningen. Maar nooit zegt ze spontaan: „Mam, gaan we even oefenen? Dat lijkt me leuker dan tekenen.” Als driejarige was ze dol op muziek van Janine Jansen. Ze herkende alle instrumenten uit Peter en de Wolf, kon Beethoven en Tsjaikovsky niet vaak genoeg horen, vertelde aan iedereen dat ze later viool ging spelen. Oké, dat hadden we haar wel een beetje ingefluisterd: Viool, lijkt je dat niet leuk? Ja hoor, knikte ze enthousiast. Wist zij veel. Eerlijk gezegd lijkt freewheelen mij ook best prettig: mijn leven is óók druk, de oefensessies komen boven op de afwas en de administratie. De klerenkast moet ook hoognodig worden uitgemest.
Piano-aversie
Deze overwegingen zou ik niet gauw opbiechten aan Amy Chua, schrijfster van ‘Strijdlied van de tijgermoeder’. Haar reactie kan ik zelf voorspellen: Wat ben jij een lakse, onverschillige, ambitieloze moeder. Wat heb jij weinig voor je kinderen over. Natuurlijk willen kinderen liever iets makkelijks met viltstiften doen. Maar als moeder reik je verder dan het moment: je beoogt het geluk van je kinderen op lange termijn.
Maar aan voluit prijzen en meebuigen kleven ook bezwaren. Leert een kind z’n best doen, als je bij elke kras op een velletje papier zegt: „Wauw, wat een mooie tekening”? Leert het dat hard werken loont, dat oefenen kunst baart, dat fouten erbij horen, dat iets echt kunnen inderdaad leuk is?
De extreme dwang van Chua lijkt mij niks: te intensief en te vervelend voor mij, en veel te riskant voor de kinderziel. Toch kan ik haar ‘strijdlied’ niet als onzin ter zijde schuiven. Als ik het verdun en vernederlands, haal ik er deze boodschap uit: Niet te gauw opgeven. Opvoeden is kansen creëren voor je kind. Viool is een kans. Mijn dochter blijft op les. Voorlopig.”
Wat is streng?
Iris Pronk noemt twee dingen: “niet toegevend” en “eisen stellend”. Een strenge moeder weet wat ze wil, ze trekt een billijke streep, zwicht niet bij kinderprotest. Ze stelt ook eisen. Haar nee is misschien niet van graniet, maar wel stevig.
Zoektocht
'Waarom ik geen strenge moeder ben (terwijl ik dat wel zou willen zijn)” geeft een inkijkje in het huidige opvoedklimaat. Iris Pronk neemt haar eigen gezin als uitgangspunt, maar blijft daar niet bij hangen. Het boek beschrijft een zoektocht naar het antwoord op de vraag uit de titel. Een boek dat uitnodigt om eens in de spiegel te kijken. Hoe streng ben ik? En hoe streng zou ik willen zijn?
Ik zit op de bank te genieten van een peuter.
Het manneke zit in onze voortuin. Hij zoekt een steentje uit het grind en gooit het weg. En dan nog een en nog een en nog een.
Hij is zo lekker bezig. Hoe lang laat ik dat toe? Daar hoef ik niet lang over na te denken, want z’n moeder is in aantocht. Ze maakt geen stampij, trekt hem niet aan z’n armen overeind, verkoopt hem geen klap voor z’n broek. Nee, ze zegt gewoon iets (ik versta niet wat) en het ventje gaat naar haar toe. Samen gooien ze alle steentjes terug. Van zo’n moeder geniet ik minstens zo veel als van zo’n peuter.
Zou ze streng zijn?
Margreet