Een kerstverhaal dat zich afspeelt in Kiev, in de tijd van de Sovjet-Unie.
Wonen in een kerk
Takketakketakke, takketakketakke. ‘Wat is dat?’, vraagt Iwan verschrikt aan zijn oudere broer Andrew. ‘Ik weet het niet. Loop nu maar door, ik wil naar huis.’ Ze lopen over de zandweg door het dorp. Hier en daar scharrelen wat kippen in het gras langs de kant van de weg. Een grappig gezicht. Iwan wil er een vastpakken, maar de kip loopt luid kakelend een erf op. ‘Nu hoor ik het weer’, zegt Iwan. ‘Luister maar, in de verte: takketakketakke, takketakketakke.’ Nog een keer horen ze het geluid, maar nu dichterbij. Andrew begint sneller te lopen. Iwan rent achter hem aan. Even later een lang fluitend geluid. De jongens kijken omhoog, maar zien niets. Dan… krats! Een enorme dreun. ‘Liggen’, roept Andrew. Iwan valt met een smak op zijn buik in het gras. Het blijft stil. Ze horen niets meer. Of toch in de verte? Horen ze daar sirenes loeien?
Als het verder stil blijft en het geluid niet dichterbij komt, schiet Andrew overeind. ‘Kom mee, gauw naar huis.’ ‘Weet… weet… jij… wat… het is?’, stottert Iwan van schrik. ‘Ja, ik vertel het straks als we thuis zijn. Rennen!’ Ze lopen langs een open stuk veld. In de verte zie je de stad liggen. ‘Brand!’, gilt Iwan. ‘Moet je kijken! Hele grote donkere wolken. Is er iets ontploft?’ Andrew geeft geen antwoord en rent verder. Iwan kijkt nog even, maar vindt het eng. Meteen zet hij de spurt erin en rent Andrew voorbij. Hijgend duwt hij de deur open en valt op een stoel neer.
‘Fijn dat jullie thuis zijn’, zegt moeder die Elena eten geeft. ‘Ik hoop niet dat het erger wordt.’ ‘Wat is er dan?’, vraagt Iwan. ‘Ik wil het weten.’ Hij ziet dat Andrew naar zijn moeder kijkt. Zie je wel dat er meer aan de hand is? Hij weet het gewoon. Maar wat?
‘Drink eerst maar iets’, komt moeder. ‘Hier, een koekje voor de schrik.’ Verbaasd kijkt Iwan zijn moeder aan. Koekjes? Die zijn alleen voor de zondag, als vader thuis is. ‘Zeg het nou’, zeurt hij. Moeder slikt en kijkt verdrietig. ‘Iwan, de soldaten zijn tegen elkaar aan het vechten. De soldaten van de regering in Kiev zijn het niet eens met de soldaten die hier wonen.’ ‘Ja hoor, dat weet ik wel’, zegt Iwan ongeduldig. ‘Maar dat takketakketakke, takketakketakke heb ik nog niet gehoord.’ Hij kijkt naar moeder. Haar ogen kijken bang. ‘Iwan, ze maken nu echt ruzie en schieten op elkaar. Dat hoorde je onderweg. Die dreun is misschien wel van een granaat.’ ‘We zagen veel rook boven de stad’, vertelt Andrew. ‘Ik wil dat jullie binnen blijven’, antwoordt moeder.
Tegen zijn zin gaat Iwan aan tafel zitten. Niet naar buiten. Niks aan. Hij wil voetballen. Punt uit! Hij verveelt zich. Andrew is wel naar buiten. Die moest voor moeder iets uit de tuin halen. Net of hij een kleine jongen is. Bah! Die akelige soldaten. Waarom moeten ze vechten met elkaar? Net als hij van plan is om aan moeder te vragen of hij echt niet naar buiten mag, hoort hij weer takketakketakke, takketakketakke. Verschrikt kijkt hij naar buiten in de richting van de stad. Andrew komt de keuken binnen stuiven. ‘Ze beginnen…’ Verder komt hij niet. Krats… krats… Twee enorme dreunen, harder dan de eerste keer. Elena begint te huilen. Moeder pakt haar op en houdt haar tegen zich aan. ‘Iwan, kom bij dat raam vandaan. Het is veel te gevaarlijk.’
Het is stil in de keuken. Iwan ziet de angst in moeders ogen. Andrew kijkt ook niet al te vrolijk. Is het zo erg? Is er niemand die de soldaten tegenhoudt? Het blijft een hele tijd stil. Dan zegt Andrew: ‘Moeder, mag ik op de weg gaan kijken?’ ‘Zou je dat wel doen? Ik hoop dat vader vroeg thuiskomt.’
Andrew verdwijnt naar buiten. Iwan wil meelopen, maar moeder houdt hem tegen. ‘Blijf hier. Straks gebeurt er wat.’ ‘Ja maar…’, spreekt Iwan tegen, ‘het is nu toch stil? Ik wil niet binnen zitten.’ ‘Blijf wel voor het huis, ik zal de deur openhouden.’ Iwan loopt naar de weg. Meer mensen staan te kijken. Een eindje verder gaat de weg iets omhoog, daar kun je het nog beter zien. Iwan kijkt goed. Staat Andrew bij de groep? Dan durft hij ook. Maar toch… het lijkt of hij zijn hart voelt kloppen in zijn keel. Zal hij teruggaan naar moeder? Maar zijn nieuwsgierigheid wint het van zijn angst. Vanaf het hoge punt kun je de stad beter zien liggen. De donkere wolken heeft hij vanmiddag al gezien, maar nu… Wat een grote zwarte wolken. Het lijkt of een deel van de stad in brand staat. ‘Hoe lang zijn we hier nog veilig?’, zucht een oudere man. ‘Ik heb hier altijd gewoond. Moet ik straks vluchten?’ Een ander antwoordt: ‘Nee joh, ze zullen heus wel stoppen. Onze regering zal...’
Verder komt de man niet. Voor de derde keer die middag klinken grote knallen.
Iwan heeft het gevoel of de grond trilt. Alle mensen hollen weg. De oude man schreeuwt: ‘Wegwezen! Zoek een veilige plek.’ Iwan weet niet hoe snel hij thuis moet komen. Moeder staat bij de deur en trekt hem naar binnen. ‘Waar is Andrew?’, vraagt ze. ‘Hier’, klinkt een stem. Moeder zucht en trekt snel de deur dicht. ‘Jullie mogen niet meer naar buiten vandaag. Ik vind het té gevaarlijk.’ De stem van Iwan trilt als hij vraagt: ‘Komen de soldaten ook naar ons dorp?’ ‘Ik weet het niet’, antwoordt moeder zachtjes. ‘Natuurlijk niet’, zegt Andrew stoer, ‘ze schieten alleen maar in de stad.’ Maar Iwan hoort aan zijn stem dat hij er niet zeker van is.
Na lang wachten komt vader thuis. Iwan ziet het gelijk: zijn gezicht staat somber. ‘Wat is er gebeurd?’ ‘Staat de stad in brand?’ ‘Hebt u het gezien?’ Iwan en Andrew vragen alles door elkaar. Vermoeid zakt vader op een stoel. ‘Eerst wat eten en drinken’, zegt moeder. Iwan ziet wel dat zijn vader niet veel trek heeft. Zou vader ook bang zijn? Zijn stoere, sterke vader?
‘Ik zal niet alles vertellen wat ik gezien heb’, begint vader zijn verhaal. ‘Het is echt erg. Overal rijden soldaten. Ik heb ook tanks gezien. Een paar flats in de stad staan in brand. Ik moest een heel eind omrijden om thuis te komen.’ Waarom kijkt vader nu naar moeder? Zachtjes schudt hij zijn hoofd maar Iwan ziet het wel. ‘Jongens, we gaan slapen. Morgen zien we wel verder.’
De volgende morgen is Iwan al vroeg wakker. Hoort hij het schieten weer? Nee, het is stil. Voorzichtig sluipt hij zijn bed uit. Bij de slaapkamer van moeder stopt hij. Hij hoort vader zachtjes praten. Iwan kan niet horen wat hij zegt, maar hij hoort af en toe snikken. Zou moeder huilen? Zou Elena weer ziek zijn, net als vorig jaar? Hij schrikt als de deur opengaat. ‘Hé luistervink, wat doe je daar?’ Iwan durft geen antwoord te geven. ‘Ik ga naar mijn werk. Zul je oppassen vandaag en goed je best doen op school?’ Iwan knikt. Maar hij denkt: kan ik wel naar school?
Een poos later lopen de twee broers naar het dorp. Onderweg komen ze Igor en Joeri tegen. Die praten heel druk met elkaar. Iwan hoort het al. Het gaat over gisteren. ‘Waren jullie ook bang?’, vraagt hij. ‘Eerst niet’, vertelt Igor, ‘later wel toen ze bleven schieten.’ In de klas wordt eerst nog gepraat over de gebeurtenissen van gisteren. De meester zegt: ‘Jongens, als er weer geschoten wordt, proberen we rustig te blijven. Ga vooral niet bij het raam staan.’ Vera begint te huilen: ‘Ik ben zo bang, meester.’ ‘Dat begrijp ik, Vera. Maar jullie mogen dan niet over straat. Dat is echt te gevaarlijk.’
De hele morgen blijft het stil, maar Iwan merkt dat iedereen onrustig is. Hij is blij als hij naar huis kan. Bij het open veld blijven ze staan. Nog steeds hangen er donkere wolken boven de stad.
Enkele dagen gaan voorbij. Het geluid van geweerschoten en afvuren van raketten hebben ze niet meer gehoord. Vader komt ook wat opgewekter thuis. ‘Ik moet wel oppassen op de weg, maar ik ben blij dat ik werk heb en nog wat kan verdienen.’ Die nacht schrikt Iwan wakker. Weer datzelfde geluid van het inslaan van granaten. Gelijk staat hij naast zijn bed. Andrew is ook wakker en loopt naar de slaapkamer van moeder. Vader staat al aangekleed naast zijn bed. ‘Jongens, hier blijven. Geen licht aanmaken. Ik ga voorzichtig buiten kijken.’ Vader is nog maar net buiten of Iwan hoort een zwaar geluid. Het lijkt of er iets zwaars over de weg rijdt. Het zal toch… Hoor, takketakketakke. Van schrik laat hij zich op bed vallen en kruipt dicht tegen moeder aan. Die heeft Elena ook tegen zich aangetrokken. Andrew laat zich bij het bed op de grond vallen. ‘Va…, vader…’, hakkelt Iwan. Zachtjes hoort hij de deur opengaan. Vader gaat op de grond zitten. ‘Er kwam een grote tank voorbij. Het is buiten té gevaarlijk.’ ‘Gaan ze op ons huis schieten’, vraagt Andrew. ‘Dat hoop ik niet. Ze reden ons huis voorbij’, antwoordt vader zachtjes. ‘Wat moeten we doen?’, vraagt moeder bang. ‘Nu niets’, zegt vader. ‘Morgen ga ik tante Natasja bellen. Misschien kunnen jullie daar logeren.’
Iwan kan die nacht niet meer slapen. Elke keer schrikt hij wakker en denkt hij dat er een tank langskomt die hun huisje kapotschiet. Eén keer wordt hij zelfs gillend wakker en staat vader bij hem. ‘Iwan, je ligt in je eigen bed.’ Eindelijk wordt het licht. Vader zegt: ‘Ik ga eerst buiten kijken of het veilig is.’ Al snel komt vader terug. ‘Ik zie niets meer. Het is helemaal stil. Ik ga naar de garage en dan probeer ik tante Natasja te bellen.’ ‘Kunnen we naar school, vader?’, vraagt Andrew. ‘Misschien. Ga anders eerst even kijken. Wees in elk geval voorzichtig.’
‘Mag ik mee?’, vraagt Iwan aan moeder. ‘Zou je dat wel doen? Ik heb liever dat je thuisblijft.’ ‘Ik ben toch geen kleine jongen meer? Ik ben al 8.’ ‘Nou vooruit, ik loop mee naar de weg en kijk of het veilig is.’ Iwan en Andrew lopen in de richting van het dorp. Ze moeten elke dag een half uur lopen. Alles lijkt hetzelfde, maar een eindje verder zien ze een grote groep mensen staan. ‘Dat is bij de oude man’, zegt Andrew. ‘Weet je nog, die pas zo bang was dat hij vluchten moest.’ De jongens gaan wat sneller lopen. Maar wat ze dan zien… Het hele huis van de man is kapot. Het dak is gedeeltelijk verbrand. Zelf loopt de man verdwaasd voor zijn huis heen en weer. ‘Kogelgaten’, wijst Andrew naar de gaten tussen de twee ramen. ‘Heeft die tank dat gedaan?’, vraagt Iwan. Een vrouw naast hem zegt: ‘Zeker weten. Die akelige soldaten. Waarom kunnen ze ons niet rustig laten leven?’ Iwan heeft geen zin meer om te luisteren. ‘Ik ga naar moeder’, roept hij tegen Andrew en rent terug.
Als hij thuiskomt, ziet hij dat vader ook thuis is. Dat is vreemd. Vader rijdt altijd met zijn vrachtauto en hij heeft het juist druk, zei hij gisteren nog. Moeder is druk bezig. Ze loopt heen en weer van de slaapkamer naar de kamer. Wat is er toch? Als Andrew ook binnen is, zegt vader: ‘Jongens, luister goed. Jullie gaan met moeder en Elena naar tante Natasja in Zhitomir. Dat is heel ver reizen.’ ‘Weet ik’, zegt Andrew, ‘wel bijna 1000 kilometer.’ ‘Juist’, zegt vader, ‘maar ik kan niet mee. Ik wil proberen om te blijven rijden met de vrachtauto. Anders hebben we geen geld meer.’ Iwan begint te snikken: ‘Komen we dan nog terug in ons huis?’ ‘Dat hoop ik wel’, zegt vader. ‘Als de soldaten stoppen met vechten, dan laat ik het jullie weten. Pak wat spullen, dan breng ik jullie met de vrachtauto naar de trein.’ Met tegenzin pakt Iwan wat spullen bij elkaar. Veel heeft hij niet, maar er moeten ook kleren in zijn rugzak.
Eindelijk zijn ze klaar. Moeder heeft tranen in haar ogen. Vader troost haar. ‘Misschien kun je volgende week al terug. Het zal echt niet zo lang duren.’ Als ze in de stad rijden, schrikt Iwan. Kapotte huizen, flats die deels verbrand zijn. Het is nog erger dan hij dacht. ‘Rijden er wel treinen?’, vraagt Andrew bezorgd. ‘Vanmorgen wel. Ik heb treinen zien rijden’, antwoordt vader. Met moeite kan hij een plekje vinden voor zijn auto. Wat is het druk! Moeten al die mensen met de trein? ‘Ik ga kaartjes kopen’, zegt vader, ‘blijf hier wachten, anders raken we elkaar kwijt. Bang kruipt Iwan tegen moeder aan. Hij ziet dat Andrew, zijn stoere broer, ook bang is.
Na een half uur zegt Iwan: ‘Komt vader nog niet? Het duurt zo lang.’ ‘Je ziet toch dat het druk is’, snauwt Andrew. Eindelijk komt vader terug. ‘De treinen zijn allemaal vol. Voorlopig kunnen jullie niet mee.’ ‘Wat nu?’, vraagt moeder. ‘Stap maar in de auto. Ik rijd naar een ander plaats, misschien kunnen jullie daar de trein nemen.’ Teleurgesteld stappen ze in. ‘Ik heb zo’n dorst’, klaagt Iwan. ‘Straks’, zegt vader kortaf. Hij rijdt een heel eind. Het liefst doet Iwan zijn ogen dicht. Hij ziet alleen maar kapotte huizen, auto’s en tanks. Brr… Hij wil weg en zo snel mogelijk. Na ruim een uur komen ze bij een andere stad. ‘Ik ga het nog een keer proberen’, zegt vader. Moeder heeft intussen wat drinken gepakt. Nu komt vader snel terug. ‘Gelukt’, zegt hij. ‘Er rijdt hier een extra trein. Over een half uur kunnen jullie mee.’
Gelukkig, denkt Iwan, maar als hij afscheid neemt van vader schiet er een brok in zijn keel. Hij kan alleen maar huilen. ‘Zul je goed voor moeder zorgen?’, vraagt vader aan Andrew. ‘Tuurlijk’, zegt hij stoer. Of lijkt het maar zo? Moet Andrew ook huilen? ‘Ik ga snel terug om te werken’, zegt vader. ‘Ik bel wel’, snikt moeder. Dan zet de trein zich in beweging. Tjoeke, tjoeke, vlucht weg, vlucht weg, denkt Iwan.
Na een paar uur zucht Iwan: ‘Zijn we er nu nog niet? Hoever is het nog?’ Hij heeft geprobeerd om te slapen, maar het is zo warm in de trein. Bovendien is er veel lawaai. Het is druk en iedereen praat door elkaar. ‘We moeten eerst naar Kiev en dan moeten we vannacht verder naar tante.’ Iwan zucht nog maar eens. Aan het begin van de avond rijdt de trein het station binnen. Ze moeten allemaal uitstappen. Moeder draagt Elena en de jongens de tassen. ‘Blijf dichtbij elkaar’, zegt moeder. Nou, dat hoeft ze niet te zeggen, denkt Iwan. Pfff…, het is hier nog drukker als op het station bij hun stad. Met moeite vinden ze een plekje om te zitten: zomaar op de tegels, want er zijn geen bankjes. ‘Ik probeer wat eten te kopen. Hier blijven zitten en nergens heengaan.’ Ze geeft Elena aan Andrew. Gelukkig slaapt ze. Dan huilt ze tenminste niet. ‘Ik heb niet veel, maar wel iets’, komt moeder na een half uur opgewekt terug. Iwan heeft honger en valt gelijk op het eten aan.
‘We moeten naar de trein’, hoort Iwan zijn moeder zeggen. Verbaasd kijkt hij om zich heen. Hij heeft vast geslapen. O ja… Ze gaan naar tante Natasja. Hij springt overeind. Het is helemaal donker buiten. In deze trein is het minder druk dan in de vorige. Aan de andere kant van het pad ligt een jongetje te slapen op de bank. Zijn knuffel heeft hij dicht tegen zich aangedrukt. Iwan probeert opnieuw te slapen. Buiten is het pikdonker. Alleen zie je af en toe een lichtje. Hij doet zijn ogen dicht, maar het lukt niet. De trein schommelt ontzettend. Als hij even wegdoezelt, schrikt hij wakker van de trein. Ook ziet hij steeds al die verbrande huizen en die chaos. Een schok gaat door hem heen: zal hij ooit nog terugkeren in zijn eigen huis? Zullen de soldaten dat ook kapot schieten? En zijn vader? Hoe zou het daarmee zijn? Eigenlijk heeft hij alleen maar zin om te huilen. Maar hij is toch al groot? Hij kijkt eens naar zijn moeder. Wat ziet ze er moe uit.
Eindelijk komen ze in de stad van tante Natasja. ‘Moeder, weet u waar tante woont?’ ‘Ja’, beantwoordt moeder de vraag van Andrew, ‘maar ik weet niet hoe we er moeten komen. Ik ben al zolang niet bij haar geweest.’ Buiten het treinstation vraagt moeder aan de politie naar de straat. Het is minstens een uur lopen. Iwan heeft het gevoel dat hij zijn benen niet meer voor elkaar kan zetten. Hij is zo moe. Hij sleept zich verder. ‘Probeer het’, zegt moeder elke keer, ‘nog even. Dan kun je uitrusten.’
‘Waarom koopt u geen kaartje voor de bus?’, zeurt hij. Verdrietig kijkt moeder hem aan. ‘Je weet toch dat de treinreis veel geld gekost heeft? Ik heb nog geld nodig voor eten en drinken.’ Verder sjokt Iwan. Soms gaat hij gewoon op straat zitten.
Voor zijn gevoel komen ze uren later in de straat van tante Natasja. Iwan kijkt rond. Moet hij hier wonen? ‘Tante woont bovenin’, zegt moeder. Ze probeert de deur open te doen. Ze lopen de trap op. Iwan moet zich bijna naar boven trekken. Een goede leuning is er niet. Hij kan zich niet omhoog trekken. Bijna is hij geneigd om maar op zijn knieën verder te gaan. ‘Iwan, hou nog even vol!’, zegt Andrew met een zachte stem. Iwan kijkt. Is zijn grote broer ook moe?
Wat valt het Iwan tegen. Het flatje van tante is heel klein: een keukentje, een kamer en een hele kleine slaapkamer. Moeten ze daar met z’n vieren logeren? En dan tante er nog bij? Waar moeten ze slapen? Tante verwelkomt hen hartelijk. ‘Wat ben ik blij dat jullie er zijn. Hebben jullie nog last gehad van de soldaten?’ Aan één stuk door stelt ze vragen. Iwan is te moe om antwoord te geven. Moeder ploft neer op een stoel, haar hoofd op de tafel. Elena zet het op een huilen. ‘Wat praat ik ook’, zegt tante Natasja. ‘Ik ga eerst iets te drinken halen en daarna maak ik wat eten voor jullie klaar.’ Iwan is te moe om te eten, maar tante zegt: ‘Kom op joh, zo’n stoere jongen die een grote reis gemaakt heeft, moet iets eten.’
Na een poosje gaat tante weg: ze moet naar haar werk. Moeder en Elena gaan op het bed van tante liggen. Iwan en Andrew proberen op een bank in de kamer te slapen.
Na een week zegt moeder: ‘Natasja, zo gaat het niet. Hier is het te klein voor vijf mensen.’ Iwan kijkt van moeder naar tante. ‘Ja…’, aarzelt tante, ‘ik weet het, maar er is niet genoeg ruimte in Zhitomir. Er komen zoveel vluchtelingen. Ik kan vragen of jullie een tent krijgen. Ze gaan ergens een tentenkamp neerzetten.’
Enkele dagen later pakken ze hun spullen: drie rugzakken met kleren. Iwan heeft er wel zin in. Het lijkt of hij op vakantie gaat en even al het oorlogsgeweld vergeet. Maar als hij ’s avonds op een matje op de grond van de tent ligt, komen alle herinneringen weer boven. ‘Moeder, waar is vader? Hebt u iets van hem gehoord?’ Moeder schudt haar hoofd en kijkt verdrietig. ‘Tante Natasja heeft geprobeerd te bellen, maar het lukt niet. Ze krijgt vader niet aan de telefoon.’ ‘Is hij… hij… door…’ ‘Houd je mond’, schreeuwt Andrew boos. Iwan schrikt. Waarom doet Andrew zo? Is er iets met vader?
Als hij ’s morgens wakker wordt, is het warm in de tent. Pfff… Hij gaat naar buiten. Bij een grote tent staan een paar vrouwen. Eén van hen komt naar Iwan toe. ‘Hallo, hoe heet jij?’ ‘Iwan’, antwoordt hij verlegen. ‘Kom je vanmorgen ook? Wij gaan een verhaal vertellen, iets leuks maken en spelletjes doen.’ Eerlijk gezegd heeft Iwan er wel zin in. Hij verveelt zich steeds in de tent. Hij knikt. ‘Kom straks maar terug’, zegt de mevrouw vriendelijk.
Iwan geniet die morgen. Hij droomt heerlijk weg. Wat fijn is het hier. Hij schrikt op uit zijn gedachten als de juf zegt: ‘We gaan nu bidden tot God.’ Wat is dat nu weer? Daar heeft hij nog nooit van gehoord. Wat is bidden? Hij kijkt met een verbaasd gezicht. Dan zegt de mevrouw: ‘God heeft alles op de aarde gemaakt. We gaan aan Hem vragen of Hij ons helpen wil.’ Ze vouwt haar handen en zegt: ‘We doen nu onze ogen dicht en zitten heel stil.’ Iwan begrijpt er niets van.
Een andere juf vertelt een verhaal. Hij vindt het spannend. Het gaat over een jongen die door zijn broers verkocht wordt. Jozef heet hij. Hij moet naar een ander land en bij vreemde mensen gaan werken. Hij moet zelfs naar de gevangenis. Gemeen hoor, denkt Iwan. Hij heeft niets gedaan. Gelukkig hoeft hij niet naar een ander land. Misschien kan hij volgende week wel terug naar zijn eigen huis.
Hé, nu zat hij weer te dromen. Jammer, het laatste stukje van het verhaal heeft hij niet gehoord. Straks maar even aan Andrew vragen.
Na het verhaal drinken ze iets. Daarna doen ze spelletjes. De morgen vliegt voorbij. Iwan heeft zoveel te vertellen als hij in de tent komt. ‘Mag ik morgen weer?’ Moeder vindt het goed, maar Andrew heeft geen zin. Hij vindt het saai met al die kleinere kinderen. ‘Er zijn toch ook oudere kinderen?’, vraagt moeder. ‘Ik wil naar huis’, is het enige antwoord dat Andrew geeft. Moeder kijkt hem alleen maar aan en zegt niets meer.
De volgende dagen gaat Iwan steeds naar de tent. Als het zondag is, vraagt Iwan: ‘Mag ik vandaag ook? De juf zei dat moeders en vaders ook mee mogen.’ ‘En Elena dan?’ ‘Ik blijf toch hier’, zegt Andrew nors. ‘Dan ga ik mee; ik wil ook even iets anders.’ Stil zit Iwan naast moeder op een gammel bankje in de tent. Hij vindt het moeilijk. Als de juf vertelt, is het makkelijker, vindt hij. Hij kijkt eens opzij naar moeder. Wat luistert ze aandachtig! ‘Vond u het fijn?’, vraagt Iwan als ze teruglopen. Moeder knikt. ‘Vroeger…’ Ze gaat niet verder. ‘Wat vroeger?’, vraagt hij daarom. ‘Vroeger… heb ik die verhalen ook gehoord. Later niet meer. Wij gaan nooit meer naar de kerk. Dat is verkeerd. Ik wil volgende week weer.’
Op een morgen wil Iwan naar de grote tent lopen als hij iemand ziet lopen. Het lijkt of hij die man kent. Iwan denkt na. Wie is dat? De man wenkt hem. ‘Iwan..’ Dan weet hij het: vader. Maar wat ziet hij er vreemd uit. Hij loopt met krukken. ‘Voorzichtig’, zegt vader als Iwan op hem afstormt. ‘Wat is… er gebeurd?’, hakkelt Iwan. ‘Kom mee.’ Iwan loopt terug. Nee…, dan maar geen verhaal vandaag. Nu is zijn vader er. Wat is hij blij!
Moeder huilt als vader de tent inkomt. ‘Wat ben ik dankbaar’, snikt ze. Vader gaat op een krukje zitten. Iwan en Andrew zitten op de grond. Ze hangen aan vaders lippen als hij vertelt: ‘Ik heb geprobeerd om te blijven werken. Er was veel werk met de vrachtauto. Maar het was niet veilig meer. Ik ging naar ons dorp. Wat een ravage zag ik daar.’ Vader veegt met zijn mouw langs zijn ogen. Hij kan even niet verder vertellen. Als hij iets rustiger is, gaat hij verder: ‘Alles is kapot geschoten.’ ‘Ook ons huis’, schreeuwt Andrew. Vader knikt. ‘Die lelijke soldaten’, snauwt Andrew nu. ‘Ik ben het ook niet met ze eens, Andrew. Waarom laten ze ons niet met rust? We hadden het toch goed? Maar ik ben zo dankbaar dat jullie gevlucht waren. Er zijn veel mensen in ons dorp gestorven. Wij zijn nog bij elkaar.’ ‘En uw been dan?’, vraagt Iwan nieuwsgierig. ‘Dat komt misschien nog wel goed. Ik wilde iets in de puinhopen van ons huis pakken en ben toen gevallen. Omdat ik om hulp riep, hebben mensen mij gevonden en geholpen. Ik kon niet naar het ziekenhuis in de stad bij ons dorp. Dat hebben ze ook kapotgeschoten. Daarom moest ik naar een andere stad.’
‘Probeer eerst maar te rusten’, zegt moeder die ziet dat vader moe wordt. ‘Jongens, gaan jullie een poosje spelen? Ga maar naar de tent. Daar doen ze nu spelletjes.’ Met een boos gezicht loopt Andrew mee. ‘Ik wil naar huis’, moppert hij tegen een juf. ‘Dat begrijp ik’, zegt ze. ‘Weet je wat? Probeer een tekening te maken over iets wat je meegemaakt hebt. Dat kan helpen. Kijk maar…, de andere kinderen zijn ook bezig.’ Iwan wil het liefst op de tegels iets tekenen. Lekker groot. Andrew gaat in de tent zitten. Als ze naar moeder lopen, laat hij de tekening aan Iwan zien. ‘Wat knap! Ik zou het niet kunnen’, zegt hij. ‘Ik wil geen tank meer zien’, is het antwoord van Andrew.
Een paar maanden gaan voorbij. Ze wonen nog steeds in de tent. Maar het warme weer is voorbij. Het wordt steeds kouder. Straks komt de winter met sneeuw en vorst. Iwan heeft vader al een paar keer horen zuchten: ‘Ik kan nu niet werken. We hebben geen huis, geen geld. Ik weet niet hoe het moet.’ Sommige tenten zijn leeg. Die vaders hebben werk gevonden en een klein huisje. Die hebben nog wat als de winter komt. Maar zij…? ’s Nachts ligt hij soms te bibberen van de kou. Hij vindt het ook vervelend dat Andrew steeds boos doet. Hoe kan hij hem blij maken? Hij verzint van alles, maar het lukt niet.
Samen met moeder gaat hij trouw elke zondag naar de kerk. In de grote tent is het nu te koud. Elke zondagmorgen worden ze met een busje opgehaald. Iwan geniet van de Bijbelse verhalen die hij hoort. Elke avond bidt hij ook of God hen helpen wil en of ze ook een huisje krijgen. Maar helpt bidden wel? Hij weet het niet. Soms wordt hij ’s nachts wakker. Dan gilt vader. Droomt hij dan? Heeft vader wel alles verteld? Af en toe droomt hij zelf ook van granaten die ontploffen en de scherven die hem raken. Wordt het nooit meer anders?
Na de dienst komt er iemand uit de kerk naar hen toe. Iwan kent hem wel. Vaak was die man ook in de grote tent in het kamp. ‘Hebt u al een huisje?’, vraagt hij aan moeder. ‘Nee..’, antwoordt moeder en ze kan niet verder praten. Tranen schieten in haar ogen. ‘Ik heb het…’ ‘Praat maar verder’, zegt de man. ‘Het is zo koud. Het is nog niet eens winter’, zegt Iwan dan. ‘Daarom vraag ik het.’ Hij denkt na. Iwan ziet het aan de rimpels op zijn voorhoofd. Een kleine hoop komt in zijn hart. Zou… zou de man…? ‘Hoe groot is uw gezin?’, vraagt hij. ‘We zijn met zijn vijven.’ ‘Het is niet groot, maar als u zich een beetje behelpen wilt, denk ik dat ik iets voor uw gezin weet.’ ‘Wat dan?’, vraagt Iwan ongeduldig. De man glimlacht. ‘Jij komt altijd zo trouw met je moeder mee. Wij vinden dat jullie geholpen moeten worden. In de kerk zijn twee kleine kamertjes. Daar kunnen jullie deze winter wonen. Het is daar warmer dan in de tent. Later kunnen we verder zien.’ ‘Is het… echt… waar?’, stottert moeder. De tranen lopen over haar wangen. Nee…, nu niet van verdriet, maar van blijdschap. Iwan heeft zin om te dansen: ‘Hoi, hoi, hoi! We gaan in de kerk wonen.’
De verhuizing is de volgende dag snel geregeld. De beide jongens krijgen ook een lekkere dikke jas voor de winter. ‘Waarom doet u dit?’, vraagt vader. Hij begrijpt het niet na alles wat ze meegemaakt hebben. De man kijkt hem aan en zegt: ‘Wij vinden dat we als christen iets voor onze medemensen moeten doen. We zijn niet rijk, ook de mensen in onze kerk niet. Maar we proberen toch iets te doen. Mensen in het buitenland helpen ons daarbij.’
De boosheid van Andrew wordt langzamerhand minder. Soms gaat hij mee naar de kerk, soms blijft hij bij Elena. Vader en moeder gaan nu altijd. Iwan is blij dat ze nu ergens kunnen wonen. Zou bidden dan toch helpen?
Het wordt december. Met de kinderen uit de kerk oefenen ze teksten. De juf heeft verteld dat ze met z’n allen kerstfeest zullen vieren. Iwan kijkt er naar uit. Hij heeft er zin in. In het kleine kamertje verveelt hij zich alleen maar. Je kunt toch niet de hele dag tekenen? Misschien kan hij straks weer naar school. Andrew heeft er ook zin in. Gelukkig maar.
Het zaaltje bij de kerk zit helemaal vol kinderen. Wat zijn het er veel. Zou er voor iedereen wel een plaatsje zijn? Als iedereen op zijn stoel zit, begint de juf met gebed. Nee…, Iwan hoeft nu niet meer te vragen wat bidden is. Hij doet het zelf elke dag. ‘Eet smakelijk’, zegt ze na het amen. ‘Er staat voor iedereen wat lekkers op tafel. We hebben dat allemaal gekregen voor de kinderen van onze kerk. Er is veel gebeurd het afgelopen jaar. Sommigen van jullie zijn nog elke keer bang. Maar jullie zijn hier veilig.’ Iwan geniet van al het lekkers. Het is lang geleden dat hij zo lekker gegeten heeft.
Na het eten gaan ze met z’n allen naar de kerk. Daar vieren ze kerstfeest met de oudere mensen. Iwan mag net als de andere kinderen een tekst opzeggen. Zijn stem klinkt helder door de kerk: ‘En vrede op aard, in mensen een welbehagen.’ Zal het vrede worden in zijn land? Hoe lang zal de oorlog nog duren? Iwan weet het niet. Maar de juf zegt: ‘Echte vrede is er alleen als je vrede in je hart hebt met God.’
Auteur: J.J. Meijer-Voortman