Vitali woont in Siberië. Hij is in aanraking gekomen met iemand die hem uit de Bijbel verteld heeft. Dan maakt hij een angstig avontuur mee. Zou deze God hem kunnen redden van de beren?
God bestaat!
Brrr…., wat is het koud. Nou ja, het is altijd koud in deze tijd van het jaar. Dertig graden vorst is heel gewoon in Siberië. Maar vandaag vriest het wel tweeënveertig graden. Vitali zit achter het raam. De sneeuw dwarrelt in dikke vlokken naar beneden. Hij hoeft vandaag niet naar school. Het is zaterdag. Jammer, dat het te koud is om buiten te spelen.
Vitali hoort niet dat moeder binnenkomt. “Vitali! Hoor je me niet? Waar zit je met je gedachten?” Vitali schrikt. “Wat zegt u?” Hij vertelt niet waar hij aan zit te denken. Oh nee! Dat is zijn geheim. “Vitali, ga eens bij de bakker kijken of er nog brood is. Ik hoop niet dat het meel al op is ….” Ze weet dat de bakker soms dagen op meel moet wachten. Dan is er geen brood te koop. Vitali heeft er niet zoveel zin in. Hij moet al zijn dikke kleren weer aantrekken: een paar extra dikke kousen, bontlaarzen, een warme jas, zijn sjaal en wanten en niet te vergeten zijn bontmuts. Anders zullen zijn oren bevriezen.
Hij denkt aan zijn geheim. “Goed mam, ik ga gelijk….” De bakker woont aan de rand van het dorp, vlakbij de jagershut. In die hut komen elke zaterdagmiddag een aantal kinderen bij elkaar. Ze luisteren dan naar Joelia. Zij heeft te maken met het geheim van Vitali.
Afgelopen zomer waren er vreemde mensen in hun dorp. Midden in het dorp hadden ze een tent neergezet. In die tent vertelden ze mooie verhalen uit een groot Boek. Vooral verhalen over God in de hemel. Vitali had een paar verhalen gehoord. Prachtig! Maar vader had hem gezien. Boos had hij gezegd: “Domme Vitali! Je weet toch dat die God niet bestaat? Wat kun je van Hem zien? Helemaal niets toch? Wij hebben onze heilige stenen. Die kun je tenminste zien. Je mag niet meer naar die tent.” Een paar weken geleden was Joelia teruggekomen. Ze ging in het kleine ziekenhuisje werken. Vorige week was Vitali haar tegengekomen in het dorp. “Eh, zuster…. Ik zou best iets meer over die God willen horen”, had hij verlegen gezegd. Juist toen hij nog meer wilde vragen, zag hij in de verte vader lopen. Hij rende hard weg, maar hoorde gelukkig nog net wat Joelia zei: “Kom zaterdagmiddag om twee uur naar de jachthut.”
Aan dit geheim moet Vitali al de hele dag denken. De jachthut staat net buiten het dorp. Soms wordt er in het bos op beren gejaagd. Die komen ‘s nachts dichter bij het dorp. De jagers gaan dan al vroeg in de avond naar de hut. Maar overdag kun je er heerlijk in spelen. Je moet wel op tijd weg zijn, want anders komen de beren al. Die hut bedoelt Joelia natuurlijk. En weet je…. die hut staat vlak bij de bakker. Zal hij gaan kijken? Hij is toch wel erg nieuwsgierig. Eerst maar naar de bakker. Gelukkig! Er is nog brood. Nu nog een klein eindje lopen en dan is hij er. Vitali wil snel lopen, maar dat gaat niet. Er ligt een dikke laag sneeuw. Hij zet zijn kraag hoog op en trekt zijn muts goed over zijn oren. Opschieten nu. Het is al laat.
Maar stil eens, wat hoort hij? Het lijkt wel of het onweert. “Snel doorlopen, dan ben ik nog op tijd”, denkt Vitali. Maar dan ineens…. Vitali houdt zijn adem in…. van schrik. Dichtbij de hut beweegt iets in de struiken. Het is…., het is…. het is een beer! Die beer gaat naar de hut. Vitali ziet nog net dat Joelia de deur dicht trekt en op slot doet. Hij hoort kinderen huilen. De beer gaat vreselijk te keer. Hij beukt met zijn poten tegen de hut.
Wat vreemd eigenlijk…. zomaar, midden op de dag! De beer wordt steeds wilder. Het lijkt wel…. Allerlei gedachten vliegen door Vitali’s hoofd. Wat moet hij doen? Als hij zich beweegt zal de beer op hem afkomen. Maar als hij niets doet…. Nog even en dan zal de deur van de hut het begeven en….
Achter zich hoort Vitali iets kraken. O nee hè…. Vitali’s hart bonst in zijn keel. Nòg een beer! Hij rilt, maar het is niet van de kou. Wat nu? Teruggaan naar het dorp om hulp te halen kan niet. Wegvluchten ook niet. Tranen springen in zijn ogen. Nu zijn ze allemaal verloren. Ineens denkt hij aan de God van Joelia. Ze zei toch deze zomer dat Hij alles kan? Hij denkt: Als die God echt bestaat, dan moet Hij nu laten zien, dat Hij er is.
Vitali krijgt een plan. Als ik nu eens…. Hij weet dat het plan moet lukken. Als het niet lukt dàn…. dàn…. Hij moet er niet aan denken. Heel zachtjes doet hij zijn tas open en breekt een paar stukjes van het brood. Hij gooit de stukjes zo, dat ze een eindje van de beer op de grond vallen. De beer merkt het en begint heftig te brommen. De beer bij de hut merkt het ook. Weer gooit Vitali brood naar de open plek…. De beer komt nu in de richting van Vitali. Snel, nog een brok. Zo ver als hij kan, gooit hij het stuk….
De beer rent naar het brood. De beer bij de hut schrikt. Hij draait zich om en loopt ook in de richting van het brood. “Pfff, gelukkig”, denkt Vitali. “Dat was op het nippertje.” Weer gooit hij een brok. Nòg verder. Even zijn de beren afgeleid. Ze snuffelen wat aan het brood en eten er van. Ze zijn nog steeds vlakbij de hut. Het brood begint op te raken. Vitali weet even niet wat hij moet doen. Hij had gehoopt dat de beren met het brood weg zouden lopen. Dat gebeurt niet.
Opnieuw krijgt hij een plan. Heel stil sluipt Vitali naar een grote dikke boom. Daar achter staan wat struiken. Een klein stukje verder is het schuurtje van de bakker. “Zou het open zijn?”, denkt hij. Vitali gooit het laatste stuk brood, springt overeind en rent het paadje op. Fout, helemaal fout! De beren merken het en komen op Vitali af. Vitali rent voor zijn leven. “O God! Als u er bent, help mij dan toch”, roept hij.
De deur is niet op slot. Hij rent het schuurtje in. Vlak achter zich hoort hij de beren. Vitali ziet een slee staan. Op de slee staan kisten met aardappelen. Hij duikt eronder. Dan ziet hij een venster, net boven de grond. “Vreemd”, denkt hij, “nooit eerder gezien.” Snel kruipt hij naar het venster en wringt zich er door heen. Op dat moment gooien de beren de slee met veel lawaai omver. Vitali rent om het schuurtje en doet snel de deur dicht. Hij pakt een stuk hout en zet dat schuin tegen de deur, zodat de deur niet meer open kan.
Nu naar de hut, voordat de beren weer vrij komen. Als hij bij de hut komt, is het stil…. Hij voelt aan de deur. Op slot! Als hij door het raam naar binnen kijkt, ziet hij iets vreemds. Joelia en de kinderen liggen op hun knieën. Ze hebben hun handen gevouwen. Vitali hoort Joelia praten.
“Heere, wilt U Uw armen om die dappere Vitali slaan? Hij is in groot gevaar. U kunt Hem redden. Laat de beren weggaan.”
Vitali krijgt een brok in zijn keel. Even weet hij niet wat hij doen moet. Dan denkt hij aan de beren. Hij bonst op het raam. Joelia kijkt. “Vitali”, roept ze verwonderd. Snel laat ze hem binnen. Ze horen de beren tekeergaan in het schuurtje. Ze beuken en dreunen tegen de deur. Vanuit de hut zien de kinderen dat er beweging komt in de deur…. Een geweldig gekraak…. Met deur en al komen de beren naar buiten. Het stuk hout, dat Vitali voor de deur gezet had, breekt in tweeën. Zullen ze weer naar de hut komen? De kinderen worden bang. Joelia krijgt tranen in haar ogen. Opnieuw bidt ze: “Heere, help ons.”
Zo hard ze kunnen, rennen de beren…. naar de hut? Nee… het bos in! Opgelucht halen de kinderen adem. Een paar kinderen beginnen zachtjes te huilen. Ook Joelia. En Vitali? Hij rilt over zijn hele lichaam. De tranen springen in zijn ogen. Joelia slaat haar arm om Vitali heen. “Kom”, zegt ze, “laten we samen de Heere danken.” Alle kinderen knielen eerbiedig neer. Ook Vitali. Joelia’s stem trilt als ze zegt: “Dank U, Heere God. U hebt ons laten zien dat U er bent. U hebt ons bewaard.”
Daarna verlaten ze de hut. Overal liggen brokken hout in de sneeuw. Er staan allemaal mensen op het erf van de bakker. “Jongens, wat zijn wij ongerust geweest. We hoorden zo’n lawaai in het schuurtje. Toen we gingen kijken, kwamen er twee beren naar buiten rennen”, zegt de bakker. “Ja”, zegt de vader van Vitali. “We wisten dat het brood meestal in het schuurtje ligt en we dachten aan jou. Maar…., waar kom je eigenlijk vandaan, Vitali?”
Nu is Vitali niet bang meer. Hij vertelt van zijn geheim: van Joelia, van de beren. Allemaal luisteren ze naar zijn verhaal. “Vader”, vraagt Vitali ineens, “mag Joelia bij ons komen om over God te vertellen?” Vader schrikt. “Je denkt toch niet…” “Ja Igor”, valt moeder hem in de rede. “Wat zijn we bang geweest. Als God niet bestaat, dan…. dan…. hadden wij nu geen Vitali meer.” Ja, vader voelt dat er iets heel bijzonders is gebeurd vandaag. “Goed”, zegt hij dan. “Onder één voorwaarde.” Vitali kijkt vader vragend aan. “Dat alle kinderen uit het dorp mogen komen.” “O vader! Wat fijn!”
“Mag ik nog iets vragen?” Joelia kijkt naar vader. Hij knikt. “Vindt u het goed dat we dan morgen het kerstfeest vieren? Niet zoals u het gewend bent, maar zoals in mijn Boek staat?” Weer knikt vader.
De volgende middag zijn er wel vijftien kinderen in het huis van Vitali. Het is lekker warm. Moeder heeft de kachel flink opgestookt. Ze zitten in een kring. Joelia vertelt…. “Met Kerstfeest denken we aan de Heere Jezus. Hij is in deze wereld gekomen. Zijn leven werd niet gespaard, zoals het leven van Vitali. Hij werd juist geboren om…. te sterven voor mensen die steeds verkeerde dingen doen.”
Na het verhaal vraagt Joelia: “Weten jullie Wie de Vader is van het Kindje Jezus?” Niemand weet het. “Dat is de God van mijn Boek. Hij heeft alles gemaakt.” “Ook onze heilige stenen?” vraagt vader. “Ja”, zegt Joelia, “God in de hemel heeft alles gemaakt. Niet alleen de stenen, maar ook de bloemen en de dieren. “Dus ook…. beren?” vraagt moeder aarzelend. “Ja, ook beren. Maar gisteren hebben we gezien dat God sterker is dan de allersterkste beer.”
Bewerkt naar een verhaal van
Friedenstimme Nederland