Een kerstverhaal over twee stoere jongens die parachute willen springen. Rob krijgt een nieuwe buurjongen. Het klikt goed en samen bedenken ze stoere plannen. Zoals het maken van een parachute van twee paraplu's. Maar dat gaat fout…
De paraplu-sprong
“Moeder, vandaag komen ze, hè?” “Ja jongen, maar eet nu eerst je brood eens op.” “Zouden ze er tussen de middag al zijn?” “Dat denk ik niet, Rob, het kost veel tijd om zo’n grote verhuiswagen goed te laden, er mag onderweg natuurlijk niets kapot gaan! Ik denk dat het wel laat in de middag zal worden voor ze er zijn.”
“Mag ik dan vanmiddag thuisblijven uit school?” bedelt Rob.
“Geen sprake van! Jij gaat gewoon naar school en als je om vier uur thuis komt, zullen de nieuwe buren er wel zijn.”
“Ik vraag of die jongen vriendje met me wil worden! Weet u ook hoe hij heet? En hoe oud zou hij zijn? Het zou leuk zijn als hij bij mij in de klas komt te zitten! Of zou hij naar een andere school gaan?”
“Rob, hou eens op met vragen. Dat heb ik je nu al zo vaak gezegd. Ik weet ook niets van die jongen. Twee weken geleden heb ik hem éventjes gezien toen hij met zijn ouders naar het huis kwam kijken. Meer weet ik er niet van, en je zult vanmiddag je geduld maar even moeten bewaren!”
Die dag gaat het slecht met Rob op school. Telkens gaan zijn gedachten naar het nieuwe huis dat naast hun boerderij is gebouwd. Als die jongen vriendje met hem wordt, kunnen ze fijn samen op de hooizolder spelen. Of wandelen door de bossen…
Oh nee, nog leuker is het om met een oude fiets door de smalle kronkelpaadjes van het grote bos te crossen!...Er trekt een glimlach over het gezicht van Rob als hij daaraan denkt. Meester van Dijk merkt het wel, dat Rob niet oplet. Een paar keer heeft hij al veelbetekenend naar Rob gekeken. Die merkt er helemaal niets van. Ja, en als hij dan met zijn nieuwe vriend door de bossen zwerft, zullen ze een pijl en boog meenemen, dan gaan ze op jacht en als ze dan een konijn zien, zullen ze zeggen dat het een leeuw is en dan zullen ze hem voorzichtig besluipen. En als ze dan dicht genoeg bij zijn, dan zal hij….
“Rob, vertel mij me dan eens hoeveel Bijbelboeken er in het Nieuwe Testament staan?”, klinkt opeens de stem van meester van Dijk.
Rob schrikt. Wég is opeens zijn leeuw en zijn pijl en boog..hij zit weer in de klas en de meester kijkt hem vanonder zijn donkere wenkbrauwen strak aan. Rob ziet dan dat de andere kinderen hun vinger opsteken. Ze popelen om het antwoord te zeggen.
“Nou Rob, ik dacht al wel dat je niet oplette. Luister dan maar eens naar Gerdien die het antwoord wél weet.” “27, meester!” “En vertel Rob ook maar even hoe je dat goed kunt onthouden.” “Nou, het Oude Testament heeft 39 boeken, en als ik dan die 3 keer de 9 doe, heb ik 27. En het Nieuwe Testament heeft 27 boeken.”
“Zul je dat niet meer vergeten, Rob? En nu goed opletten hoor, anders moet je vanmiddag om vier uur maar een poosje nablijven!”
Nou, je begrijpt wel, nu probeert Rob steeds goed op te letten en om twaalf uur is hij als eerste met de fiets het schoolplein af.
Het is koud buiten…’t Is de laatste week voor ’t Kerstfeest. En straks is het fijn Kerstvakantie!! Dan kan hij misschien wel elke dag met zijn nieuwe vriendje spelen! Zouden ze er al zijn? Onwillekeurig gaat Rob wat sneller fietsen, maar als hij dicht bij zijn huis komt, kan hij nog geen grote verhuiswagen ontdekken.. Moeder had immers gezegd dat het wel middag zou worden…
Tijdens het middageten kijkt Rob steeds uit het raam of er al een grote verhuiswagen aan komt rijden. Moeder maant hem steeds dat hij door moet eten. Rob heeft geen broertjes of zusjes en daarom zit hij altijd alleen met vader en moeder aan tafel. Na het eten leest vader uit Jesaja 9: “Het volk dat in duisternis wandelt zal een groot licht zien.” Rob kent die tekst wel. Hij heeft hem pas nog voor de zondagsschool moeten leren en daar is verteld dat met dat grote licht de Heere Jezus bedoeld wordt.
Als ze gedankt hebben gaat Rob vlug naar buiten, maar er is nog steeds niets te zien…Dan gaat hij maar weer naar school. Wat duurt deze middag toch lang! En dat terwijl ze nog wel geschiedenis en tekenen hebben!!
Als Rob uit school thuiskomt, staat er inmiddels een grote rode verhuiswagen bij het nieuwe huis. Een paar mannen zijn bezig om de meubels naar binnen te sjouwen.
Als Rob naast de wagen stopt, ziet hij daar opeens ook de nieuwe buurjongen staan. Een beetje onwennig stapt Rob met zijn fiets aan de hand naar hem toe. “Hoe heet je?” vraagt hij. “Bert,” is het korte antwoord. Hij heeft blond krullen haar en is iets groter dan Rob.
“Ik heet Rob, en ik woon op de boerderij hiernaast.” “Op die boerderij? Mag ik dan eens komen spelen?” “Natuurlijk! Als je zin hebt mag je meteen wel meegaan!”
“Oké, maar dat moet ik eerst even aan moeder vragen,” is Berts antwoord. Het mag gelukkig en zo komt Rob even later met Bert thuis.
Eerst laat Rob zijn kamer boven zien en bewonderend kijkt Bert naar de vele jongensboeken op de plank boven het bed. “Ik heb ook veel boeken, maar dat zijn andere. Mag ik die van jou ook eens lezen? Dan kun jij die van mij lenen.”
“Natuurlijk, dat is best, maar zullen we nu weer naar beneden gaan?” “Ja, ik wil de boerderij graag zien. Ik ben nog nooit op een boerderij geweest.”
Even later lopen Rob en Bert samen door de stallen. Het is net alsof ze elkaar allang kennen. Bert ziet de schapen en de varkens en voor het hok waar juist jonge biggetjes zijn geboren blijft hij lang staan. Zó mooi vind hij het. Maar Rob trekt hem mee naar de grote koeienstal waar de vele koeien los mogen lopen. Er een aparte ruimte waar ze gemolken worden en de melk stroomt door leidingen onder de grond naar een enorme zilverkleurige tank in een andere ruimte. “Het lijkt wel een melkfabriek,” zegt Bert. En daar moet Rob erg om lachen.
Als ze even later weer buiten staan, horen ze hoog in de lucht een vliegtuig. Ze kunnen het niet zien, maar het laat een dikke witte streep achter, die steeds breder wordt. “Die vliegt wel 10 kilometer hoog,” zegt Rob. “Weet je dat er mensen zijn, die uit zo’n vliegtuig durven te springen?” “Ja, natuurlijk wel; met een parachute. Daar is niks aan. Dat zou ik ook wel durven,” zegt Bert stoer. “Nou, ik niet hoor,” zegt Rob, “dat lijkt me zo griezelig om zo door de lucht te zweven.”
“Als ik een parachute had, dan zou ik…” zegt Bert, terwijl hij in het rond kijkt naar iets hoogs, “dan zou ik wel van jullie hooiberg durven springen!”
“Zouden we geen parachute kunnen maken? Van plastic zakken of zoiets?” vraagt Rob zich af. En opeens weet hij wat: “We nemen een grote paraplu,” roept hij.
“Zou een paraplu het houden?” vraagt Bert. Maar Rob is een snelle plannenmaker: “Weet je wat, we nemen gewoon twee paraplu’s. Da’s nog veel beter!”
“Ja, maar hoe komen we aan paraplu’s?” “Mijn vader heeft wel een grote. Die kan ik zo even halen. En op zolder ligt er ook nog één. Die is van mijn opa geweest. Wacht jij hier maar even. Ik ben zo weer terug.”
Toch weet Rob wel dat het verkeerd is wat hij nu gaat doen. En vader en moeder zullen het zeker niet goed vinden. Voorzichtig loopt hij de trap op naar boven en vindt na even zoeken de oude paraplu. Dan gaat hij, voetje voor voetje, de trap weer af, want anders kraakt die zo en zou moeder hem horen. In de hal vindt hij de andere paraplu. Zachtjes sluipt hij de boerderij door en staat even later naast Bert.
“Nou, zullen we op de hooiberg klimmen? Aan de andere kant staat een ladder.”
Bert heeft allang spijt van wat hij heeft gezegd, maar dat wil hij niet laten merken en daarom klimt hij achter Rob de lange ladder op naar boven. Oh, wat staan ze hier hoog! Alle dingen beneden lijken veel kleiner. Zou hij het durven?
Rob heeft ondertussen allebei de paraplu’s uitgeschoven en zegt: “Nou, pak aan. Laat maar eens zien dat je het durft. Je moet in elke hand een paraplu nemen en je armen wat spreiden. En dan zweef je zo – héél langzaam – naar beneden.”
Bert heeft echt spijt dat hij zo heeft opgeschept tegen Rob. Maar toch pakt hij de paraplu’s en loopt ermee naar de rand van het hooi. Zal hij….? Hij kijkt nog eens naar beneden. Dat is misschien wel tien meter. Dan kijkt hij omhoog naar de zwarte schermen boven hem. Zouden ze het houden? Ze zijn wel groot…
“Nou, toe dan,” dringt Rob aan. “Spring dan!” “Ja, ja” zegt Bert, maar hij kijkt nog een keer de diepte in. Zou het kunnen? Heel voorzichtig, voetje voor voetje schuifelt hij nog verder naar de rand van het hooi. “Je moet wat naar voren springen, zodat de paraplu’s meteen vrij komen te hangen,” raad Rob aan.
“Ja,” zegt Bert weer en klemt de paraplu’s nog vaster in zijn handen. “Nou, spring dan!” roept Rob weer, maar Bert schuifelt wat met zijn voeten heen en weer, en blijft toch staan. Hoe hij ertoe komt, weet Rob later niet meer te vertellen. Hij ziet dat Bert toch niet durft en voorzichtig duwt hij zijn schoenen tegen de hakken van Bert. Het was maar een klein duwtje, maar meteen beginnen de voeten van Bert over de rand van het hooi te glijden. En dan gaan alles opeens zo vlug….Bert geeft een gil en valt. De beide paraplu’s klappen meteen om en in plaats dat Bert langzaam naar beneden zweeft, klapt hij in een vliegende vaart naar beneden in de modder neer. Rob kan het van boven uit de hooiberg duidelijk zien. Naast Bert liggen de paraplu’s.
Maar wat is er met Bert gebeurd? Hij beweegt niet meer…En kijk eens naar zijn been! Dat ligt zo raar scheef… O nee, daar komt vader net uit de koeienstal. Gelukkig, hij ziet Bert niet liggen! O, toch wel! Hij rent naar Bert toe, en knielt bij hem neer. Dan kijkt vader om zich heen. “Rob,” roept hij. Rob duikt snel weg. Vader mag hem nu niet zien! “Rob,” roept hij nog eens. Daar komt moeder ook aanlopen. Als Rob weer durft te kijken ziet hij dat zijn moeder ook naast Bert neerknielt. Op dat moment komt Bert weer bij, en begint zachtjes te huilen. Dan zegt vader: “Blijf jij even hier moeder, dan zal ik de buren voorzichtig gaan waarschuwen. En er moet een dokter komen,” zegt hij, terwijl hij veelbetekenend naar het linkerbeen van Bert wijst.
Even later zijn de buren er al. En de mannen van de verhuiswagen tillen Bert voorzichtig op. Vader houdt het gebroken been voorzichtig vast en zo dragen ze Bert naar binnen. Even later komt de auto van de dokter aanrijden met daar achteraan een ziekenauto.
Vanuit zijn hoge uitkijkpost kan Rob alles goed zien. Het duurt lang, vindt hij, voordat de auto’s weer verdwijnen. De ambulance rijdt eerst weg, later de auto van de dokter. Dan klimt Rob de ladder af. Hij gaat vlug naar de varkensschuur, naar de biggetjes. Dan slentert hij langzaam de boerderij binnen, waar vader en moeder nog zitten te praten.
“Waar ben jij geweest?” vraagt vader. “In de varkensschuur bij de biggetjes,” zegt Rob.
“O, dan weet je vast ook niet dat Bert zijn been gebroken heeft. Hij is van de hooiberg afgesprongen, die domme jongen. En nu is hij naar het ziekenhuis gebracht. Hij had wel dood kunnen vallen!”
Die avond gaat vader nog even naar de buren. Daar hoort hij dat het gebroken been in het gips zit en dat Bert voorlopig nog in het ziekenhuis moet blijven. Rob gaat maar vroeg naar bed. Dan kan hij nog wat lezen. Zijn moeder kijkt hem raar aan als hij vraagt of hij naar bed mag. “Best,” zegt ze, “vergeet je niet je tanden te poetsen?”
Voor Rob in bed stapt knielt hij neer om zijn avondgebed te doen. Maar is dat eerlijk om nu te bidden? Niemand weet het immers, denkt hij eventjes. Maar de Heere in de hemel heeft wél alles gezien. “Wilt u Bert gauw weer beter maken?” bidt hij dan. Maar hij voelt zelf ook wel, dat het niet eerlijk is om alleen dit maar te bidden. Hij kruipt snel in bed, maar van lezen komt niet veel terecht. Steeds ziet hij voor zich hoe Bert daar op de grond lag in de schuur. Hij doet de lamp toch maar uit. Toch duurt het nog lang voordat Rob eindelijk slaapt.
De volgende dag komen er goede berichten uit het ziekenhuis. Als alles goed gaat, komt Bert nog voor de Kerstdagen weer thuis. Daar is Rob blij om, maar tegelijkertijd maakt het hem ongerust. Zou Bert weten dat hij hem van de hooiberg heeft geduwd? O, dan zal Bert nooit vriendje met hem willen worden. Wat is hij toch dom geweest! Rob heeft de paraplu’s achter de hooiberg verstopt. Als het nu maar niet gaat regenen, want dan mist vader zijn paraplu…
Twee dagen voor het Kerstfeest komt Bert thuis uit het ziekenhuis. De vader van Bert mag hem zélf komen halen met de auto. “Je moet maar eens even een mooi boek gaan kopen bij de boekhandel voor Bert,” zegt moeder tegen Rob. “Koop maar een boek van die serie die je zelf ook hebt. Die zal Bert ook wel mooi vinden.”
Maar daar heeft Rob niet zoveel zin in. Want dan moet hij naar Bert gaan en hem alles eerlijk vertellen. Nee, dat durft hij niet.
“Kan dat morgen niet?” probeert hij uit te stellen. “Natuurlijk niet, want Bert komt vandaag immers thuis! Dan is het veel leuker als je hem meteen iets geeft.” Dan komen er bij Rob een paar tranen te voorschijn. “Wat is er?” vraagt moeder verschrikt. “t Is mijn schuld,” snikt Rob ineens. Moeder trekt Rob tegen zich aan en zachtjes snikt hij verder.
’t Is stil in de kamer. Alleen het tikken van de ouderwetse klok verbreekt de stilte. “Vertel het me maar,” zegt moeder dan. Met horten en stoten vertelt Rob. Af en toe stelt moeder een vraag. Tenslotte zegt ze, als Rob uitverteld is: “Rob, weet je nog wat vader vorige week las? Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien. Aan dat licht denken wij juist met het Kerstfeest. Jezus, Gods Zoon is geboren in Bethlehem. Hij wil de duisternis van de zonde verdrijven. Ik ben blij dat je me alles hebt verteld, Rob. Maar dat is niet genoeg. Je bent dom geweest en je bent ook niet eerlijk geweest. Want je had het meteen moeten vertellen. Zo kun je toch geen Kerstfeest vieren? Met een donker plekje in je hart? Dat mag niet! Zullen we samen de Heere om vergeving vragen?”
Rob knikt. Zacht klinken de woorden van moeder. En Rob bidt met zijn hele hart mee. Als moeder ‘amen’ heeft gezegd, zegt ze tegen Rob: “Zul je vanavond in je avondgebed ook om vergeving vragen? Want zo kun je geen Kerstfeest vieren.” Rob knikt maar. “Mag ik nu een boek voor Bert kopen?” Even later haalt hij eerst de paraplu’s. Moeder buigt ze weer terug. Gelukkig, ze zijn nog heel. “Ga jij nu maar je boodschap doen, dan zal ik alles ondertussen aan vader vertellen.” Zegt moeder. “En als je het boek bij Bert brengt, moet je hem ook alles vertellen, hoe moeilijk je het ook vindt.”
Even later staat Rob met zijn cadeau op de stoep bij de buren. Door het raam kan hij Bert zien liggen op een bed in de kamer. Zijn hart bonst in zijn keel als hij aanbelt. Bert kijkt naar hem en begint te zwaaien. Dan is hij ook niet boos op me, flitst het door Rob heen.
Daar gaat de deur open en Berts moeder zegt blij: “Dat vind ik leuk dat jij je buurjongen eens op komt zoeken! Geef je jas maar hier en loop maar door naar de kamer. Voor de gezelligheid hebben we het bed van Bert maar naar beneden gehaald.”
Als Rob de kamer binnenkomt, wordt hij blij door Bert begroet. “Kom hier maar bij me zitten. Is dat voor mij? Mag ik het meteen uitpakken? O! Een boek! Fijn, dan kan ik lekker lezen!” Ze krijgen allebei een lekkere beker warme chocolademelk en bekijken samen de plaatjes in het boek.
“Jongens, ik ben nog veel te druk voor het Kerstfeest. Jullie kunnen wel even alleen zijn, hè? Dan zal ik eens kijken of ik nog iets lekkers kan bakken.” Berts moeder verdwijnt en dan is Rob opeens weer erg verlegen.
“Heb je veel pijn?” vraagt hij. “Nu niet meer, in het ziekenhuis eerst wel.” Vertelt Bert.
“ ’t Was mijn schuld,” zegt Rob opeens. Verbaasd kijkt Bert hem aan. “Natuurlijk niet, ik had er gewoon niet af moeten springen.” Hij wéét het niet! gaat het door Rob heen. Dan vertel ik hem ook niets. Maar dan is het net alsof hij de stem van zijn moeder hoort: “Met een donker plekje in je hart kun je geen Kerstfeest vieren.” En dan vertelt hij eerlijk: “Bert, toen jij daar op het randje van de hooiberg stond, heb ik met mijn schoen een duwtje tegen jouw hakken gegeven en toen viel je naar beneden.” “Jij,” vraagt Bert verbaasd, “heb jij dat gedaan?” Dan is het een poosje stil in de kamer. Opeens zegt Bert eerlijk: “Toch is het mijn schuld. Ik wou stoer doen tegen jou. Ik wou laten zien dat ik veel durfde. Ik had allang spijt van mijn opschepperij toen ik boven op de hooiberg stond. Wil jij mijn vriendje worden?”
Dat laatste had Rob helemaal niet verwacht, maar blij zegt hij: “Graag! Ik had geen vriendje omdat hier in de buurt niemand van mijn leeftijd woont. Daarom ben ik zo blij dat jullie nu hier zijn gekomen. Fijn! Als je straks beter bent, kunnen we samen vaak naar het bos gaan. Jammer, dat je met het Kerstfeest niet mee kunt naar de zondagsschool. Dat is zo fijn, joh! Ze vertellen er altijd een spannend verhaal en we krijgen dan ook altijd wat!” “Ik zat ook op de zondagsschool,” vertelt Bert. “Ja, het is jammer dat ik niet met je mee kan. Maar je kunt me er later toch alles van vertellen?” “Dat zal ik doen,” antwoordt Rob blij, “dat zal ik zeker doen!”
Als Rob een uurtje later naar huis gaat, straalt zijn gezicht van blijdschap. Wat is alles fijn! Bert is niet boos op hem!
Zijn moeder vraagt gelijk aan hem hoe het met Bert is. “Goed moeder, en hij heeft helemaal geen pijn meer. En hij wil mijn vriendje worden. En het boek vond hij ook erg mooi. O, en zijn moeder kan lekkere cake bakken!” “Dat is allemaal mooi Rob, maar heb je alles eerlijk verteld?” “Ja moeder,” en dat kan hij eerlijk zeggen! “Zul je dan ook steeds in je gebed aan de Heere vragen of hij het donkere plekje in je hart weg wil nemen? Ik zou het zó fijn vinden als jij ook dit jaar écht Kerstfeest kunt vieren!”
“Moeder, weet u wat ik nu zo jammer vind? Bert kan nu niet naar het Kerstfeest van de zondagsschool. In de stad ging hij ook altijd naar de zondagsschool, heeft hij mij verteld. Maar kan vader Bert niet brengen met de auto?” “Dat weet ik niet, jongen. Dat moeten zijn ouders natuurlijk ook goed vinden. Maar dat kunnen we best vragen.”
“Mag ik even naar de buren, moeder?”
“Vooruit maar, ga jij maar even!” Het duurt toch nog even, voor Rob weer terugkomt. “Weet u wat ze gedaan hebben? Ze hebben de dokter gebeld! En die vindt het goed dat Bert met de auto gebracht wordt. En Bert vindt het ook fijn! Dan kan ik dit jaar samen met mijn vriend naar het Kerstfeest van de zondagsschool!”