Een kerstverhaal over vooroordelen en vergeving. Rashid wordt gepest, omdat hij een Marokkaan is. Roel en Timo zullen hem eens een lesje leren, maar uiteindelijk zijn zij het die iets moeten leren...!
Geen plaats
‘Kijk Roel, maak snel een paar sneeuwballen, dan kunnen we die Marokkaan eens mooi te grazen nemen.’ Vlug pakken Roel en Timo een handvol sneeuw en kneden er een flinke sneeuwbal van. Ze schuilen achter hun zelfgemaakte sneeuwbunker en kijken of Rashid al dichterbij komt. Nog even…, dan… pats,pats. De sneeuwballen vliegen door de lucht, zo tegen Rashid aan. ‘Wat doe jij hier joh, ga naar je eigen land, ga daar de boel maar verstoren’, roept Timo Rashid na.
Rashid loopt snel door. Hij veegt de sneeuw uit zijn gezicht en van zijn jas. Hij voelt zich verdrietig. Waarom moesten zijn ouders nu persé in Nederland gaan wonen. Oké, hij begrijpt wel dat zijn vader niet meer in Marokko kan wonen, omdat hij christen is. Maar waarom moesten ze dan naar Nederland? Echt welkom zijn ze hier ook niet. Iedere dag wordt hij uitgescholden. Het is allemaal begonnen sinds er in het dorp veel inbraken worden gepleegd. Iedereen wijst naar hen en denkt dat zij het gedaan hebben, omdat ze buitenlanders zijn. Sinds die inbraken wordt hij iedere keer getreiterd. Vooral door Roel en Timo. Vorige week hadden ze op school zijn banden leeg laten lopen en moest hij helemaal alleen naar huis lopen. De week daarvoor hadden ze hem expres laten struikelen en gezegd dat hij naar zijn eigen land moest gaan. Maar wat is nu eigenlijk zijn eigen land? Marokko, waar hij niet welkom is, omdat ze christelijk zijn of Nederland waar ze hem eigenlijk ook niet moeten? Rashid zucht eens diep en loopt verder naar huis.
‘Zo man, die ene sneeuwbal was goed raak, precies midden in zijn gezicht.’ ‘Die sneeuwbal van mij dan, het scheelde weinig of zijn oor zat vol sneeuw’, zegt Timo. ‘Mijn vader zegt dat het te hopen is dat Rashid en zijn familie snel vertrekken. Dan zullen de inbraken ook wel ophouden. Vertrouwen kun je die buitenlanders niet.’ ‘Ja, joh, gisteren is er ook alweer ingebroken. Ik hoorde dat ze een computer hebben meegenomen. Vorige week hebben ze bij onze buren geld meegenomen en een mobiele telefoon. En dat gebeurt allemaal sinds die Rashid met zijn ouders bij ons in de buurt wonen. Maar ja, de politie heeft geen bewijs.’
Roel kijk op zijn horloge. ‘Joh, het is al kwart over twaalf, ik moet naar huis om te eten. Zullen we vanmiddag weer afspreken?’ ‘Ja, is goed’, zegt Timo, ‘ik kan alleen niet gelijk komen, want ik moet van mijn moeder eerst nog mijn versje leren dat ik overmorgen in de kerk op moet zeggen tijdens het kerstfeest van de zondagsschool. Zullen we om half drie afspreken?’ ‘Is goed, half drie. Ik hoef trouwens niets op te zeggen. Heb jij een moeilijke tekst?’ ‘Nee, het is maar één regel: “Er was voor henlieden geen plaats in de herberg”, zegt Timo.
Die middag om half drie gaan de jongens verder werken aan hun sneeuwbunker. Er is net verse sneeuw gevallen. Als het zo door gaat, kunnen ze misschien nog wel een iglo bouwen; dat zou fantastisch zijn. Timo pakt een handje sneeuw, maakt er een bal van en rolt hem door de verse sneeuw. De bal wordt groter en groter. ‘Pff’, zucht Roel, ‘ik krijg dorst. Zullen we even lekker warme chocolademelk halen bij mijn moeder?’ ‘Oké, daar heb ik wel trek in.’ De jongens laten hun werk liggen en lopen naar het huis van Roel. Halverwege blijven ze staan. Ze zien hoe twee stevige mannen over het hek klimmen, zo de tuin in van de familie Terpstra. ‘Hè’, zegt Timo ‘wat gaan die mannen daar doen? De familie Terpstra is toch op vakantie?’ ‘Ja’, antwoordt Roel.’Kom, we gaan kijken wat die mannen aan het doen zijn.’ Roel trekt aan de arm van Timo. Ze gaan op hun knieën zitten en kijken onder de poortdeur door de tuin in. Ze zien een man voor het raam staan en naar binnen kijken, maar waar is die andere man? Ze hebben toch echt twee mannen over het hek zien klimmen. Zullen het misschien dieven zijn? Roel huivert bij de gedachte. Plotseling zwaait de poortdeur open. ‘Wat moet dat hier?’ Een grote man kijkt nijdig naar Roel en Timo. ‘Wij..wij...’, stamelt Roel. ‘Jullie moeten met die wijze neusjes niet zomaar mensen bespioneren. Wij zijn glazenwassers en keken of er iemand thuis was. Maak dat je weg komt’, zegt de man op een norse toon. De jongens weten niet hoe snel ze naar huis moeten rennen.
De volgende morgen staat Timo al vroeg op de stoep bij Roel. ‘Roel, heb je het al gehoord? Er is vannacht ingebroken bij de familie Terpstra. Ze hebben een heel duur schilderij meegenomen. Misschien hebben die twee mannen van gistermiddag dat wel gedaan.’ Sjoerd lacht: ‘Nee joh, natuurlijk niet, dat waren toch glazenwassers?’ Ja, inderdaad, denkt Roel dat is waar, de twee mannen hebben dat zelf gezegd. Hij heeft nog even gedacht om het gebeurde van gistermiddag te vertellen aan zijn ouders, maar dat is toch eigenlijk onzin.
De jongens gaan weer werken aan hun sneeuwhut. Ze zijn er heel de morgen druk mee. Nog even en ze hebben een echte iglo. Misschien kunnen ze er wel een keer in eten. Dat zal gezellig zijn. De jongens bouwen ook ‘s middags rustig verder. Opeens wordt de rust verstoord. Een auto remt met gierende banden voor twee mannen op een fiets. De twee mannen roepen iets naar de automobilist maar Timo en Roel kunnen niet goed horen wat ze zeggen. Dan zien Timo en Roel wie het zijn. Het zijn de twee glazenwassers van gistermiddag. Ze komen hun kant opgefietst. ‘Bukken, Roel, bukken’, zegt Timo. Roel en Timo bukken achter de muur van de sneeuwhut. Heel voorzichtig kijken ze over de sneeuwmuur heen. Ze zien de mannen van hun fiets stappen. Ze zetten hun fiets tegen een lantaarnpaal en lopen vervolgens naar een huis op de hoek van de straat. Het wordt al wat donker en daarom heeft de ene man een zaklantaarn. Hij schijnt naar binnen en kijkt door het raam. De andere man kijkt om zich heen, in de richting van Roel en Timo. Snel duiken ze achter de muur. Zal de man hen gezien hebben? O, dan zijn ze er echt bij. Wat zou er dan met ze gebeuren?
Vol angstige spanning wachten de jongens af. ‘Kijk daar eens, wat een mooie sneeuwhut?’, zegt de man. ‘Zeur toch niet zo, schiet liever op, we moeten zo min mogelijk opvallen. Hier valt wel wat te halen. Pak snel je fiets, dan gaan we naar onze plek in het bos.’ Horen de jongens het goed? Het zijn dus helemaal geen glazenwassers, maar het zijn dieven! Ze zien de twee mannen weg fietsen in de richting van het bos aan de rand van het dorp. ‘Wat doen we?’, zegt Roel. ‘We gaan er achteraan, we moeten weten waar hun schuilplaats is, daarna kunnen we de politie bellen.’ Snel pakken ze hun fiets en volgen de twee mannen. Ze rijden dwars door het dorp in de richting van het bos. Het is inmiddels al vijf uur en het wordt echt schemerig. De twee mannen zijn nog net te zien en daarom fietsen Timo en Roel iets harder, maar ze blijven wel op een afstand. Als de mannen hen zien, kunnen ze in grote problemen komen. De mannen fietsen het donkere bos in.
Plotseling stoppen ze. Roel en Timo knijpen hard in hun remmen. Ze duiken vlug de kant in en blijven heel stil liggen. Voorzichtig richt Roel zich een beetje op. Hij ziet de mannen de fiets achter wat struiken leggen en lopend verder gaan. ‘Kom’, zegt Roel, ‘ze leggen de fietsen neer en lopen verder het bos in. Wij gaan er lopend achteraan.’ Snel komen Timo en Roel overeind en rennen achter de mannen aan. Die lopen aardig door en daarom is het voor de jongens moeilijk om hen te volgen. Krrrrak! Timo stapt op een tak. Opeens staan de mannen stil. ‘Hoorde jij dat geluid ook?’, zegt er een. ‘Ja, het lijkt wel of er nog iemand in het bos is. We zullen toch zeker niet gevolgd worden?’ Timo en Roel liggen plat op hun buik achter een braamstruik. Ze voelen hun hart in hun keel kloppen. Ze horen voetstappen die steeds dichterbij komen. ‘Ach joh, kijk daar nou, daar loopt een wild zwijn. Die zal dat geluid wel gemaakt hebben. Kom, dan gaan we snel naar onze schuilhut dan kunnen we mooi nog even een dutje doen voordat we vannacht weer op pad moeten.’ De mannen lopen snel door. Roel en Timo slaken een zucht van verlichting. Ze zien ze van het bospad af gaan en tussen de bomen verdwijnen. De jongens houden ze goed in het oog. De mannen lopen dwars door de struiken. Dan komen ze bij een open plek in het bos. Daar staat in een hoek tussen vier bomen een houten hut. De mannen gaan naar binnen. Timo en Roel blijven veilig achter een grote boom staan. Ze bekijken de hut vanuit de verte. ‘Wat zullen we doen?’, fluistert Roel. ‘Zullen we de politie waarschuwen?’ Timo antwoordt niet en loopt heel voorzichtig in de richting van de hut. Roel verbergt zich achter de boom.
Door de spleten van het hout kan Timo goed naar binnen kijken. Hij ziet dat de mannen allebei op matrassen zijn gaan liggen. In de hoek van de hut ziet hij twee computers staan, duur gereedschap en nog wat andere dure spullen. Dat zullen wel gestolen spullen zijn. Timo weet het nu zeker: het zijn dieven. Hij loopt heel voorzichtig een rondje om de hut. Dan opeens hoort hij zijn mobiele telefoon afgaan. Hij schrikt. Dat moeten de dieven gehoord hebben, dat kan niet anders. Zijn telefoon blijft maar gaan. Hij pakt hem snel en zet hem uit, in de hoop dat de dieven het niet hebben gehoord. Maar die hoop vergaat snel. De mannen hebben het gehoord en komen naar buiten rennen. Timo staat op nog geen meter afstand… Hij ziet Roel weghollen. Timo zet het ook op een rennen. Hij wil zo snel mogelijk weg uit het bos, weg bij deze gevaarlijke mannen. Hij rent zo hard als hij kan. In de verte hoort hij twee honden blaffen. Wat betekent dat? Als hij achterom kijkt, ziet hij dat de mannen snel dichterbij komen. Hij kan bijna niet meer, hij is zo moe…. Dan …. Boem! Hij valt over de wortel van een grote boom.
Timo doet zijn ogen open en ligt in zijn bed. Om zijn bed staan zijn vader en moeder. Ook Roel ziet hij staan. ‘Waar ben ik?’, vraag Timo. ‘Je bent veilig thuis’, zegt zijn moeder. ‘Wat is er gebeurd?’ ‘Je bent achterna gezeten door twee dieven die door jullie werden bespioneerd en toen ben je gevallen. Ze wilden je meenemen, maar dat lukte niet, dankzij Rashid. Toen jij viel, hadden de mannen jou te pakken, maar Rashid heeft zijn twee honden op de mannen afgestuurd. Hij liet zijn honden uit en had in de gaten dat er iets niet in orde was. De honden hebben de twee dieven flink gebeten. Toen heeft Rashid de politie gebeld. De dieven zijn opgepakt en de politieagenten hebben jou naar de dokter gebracht. Je hebt een gat in je hoofd, omdat je hard gevallen bent tegen een boom. Je hebt het aan Rashid te danken dat je hier nu veilig ligt. Het had allemaal heel anders af kunnen lopen.’ Timo denkt aan Rashid. Als hij daar niet geweest was met zijn honden… ‘Mam, kan ik morgen wel naar het kerstfeest van de zondagsschool?’, vraagt Timo. ‘De dokter heeft gezegd dat dat wel kon.’ ‘Gelukkig’, zegt Timo.
De volgende dag is het kerstfeest. Roel en Timo zien er allebei mooi uit. Timo heeft nog wel een verband om zijn hoofd. Ze zingen eerst een paar liederen en dan is Timo aan de beurt om zijn tekst op te zeggen. Hij vindt het toch wel spannend. En nu met dat verband om zijn hoofd… Hij loopt naar voren en gaat achter de microfoon staan. Hij kijkt de kerk in en ziet op de achterste bank mensen zitten. Hij schrikt want het zijn Rashid en zijn familie. ‘En er was voor henlieden geen plaats in de herberg’. Als Timo dit opzegt, krijgt hij plotseling een rood hoofd. Hij denkt aan de lelijke dingen die hij op school tegen Rashid heeft gezegd.
Na het kerstfeest van de zondagsschool komt Timo thuis. Ze praten met elkaar na over het fijne kerstfeest. ‘Jij hebt je tekst goed opgezegd, Timo’, zegt zijn moeder ‘maar waarom werd je plotseling zo rood?’ ‘Ik..ik.. moest denken aan Rashid. Zoals voor Jozef en Maria geen plaats was in de herberg. Zo is er voor Rashid eigenlijk geen plaats op deze aarde. De mensen in zijn geboorteland willen niet meer dat hij daar woont en wij, in Nederland, doen ook niet aardig tegen ze. Ik moest denken hoe ik de afgelopen tijd tegen Rashid gedaan heb. Ik heb zelfs een keer tegen hem gezegd, dat hij weg moet uit Nederland. En Rashid heeft tegen mij nooit iets lelijks gedaan of gezegd. Nee, hij heeft mij juist geholpen.’ Timo begint te huilen. Zijn moeder legt haar arm om zijn schouder. ‘Timo, weet je wat je moet doen? Je moet naar Rashid gaan en het hem eerlijk zeggen dat het je spijt en dat je hem nooit meer zal pesten of uitschelden.’ ‘Dat zal ik doen’, zegt Timo. ‘Maar mam, zal de Heere God het mij ook vergeven dat ik zo gedaan heb?’ ‘Maar natuurlijk, vanmiddag heeft de meester toch verteld over de geboorte van de Heere Jezus. Hij is gekomen om zondige mensen hun zonden te vergeven. Daarom moet je de Heere in je gebed maar eerlijk zeggen wat je gedaan hebt, dan wil Hij je ook vergeven. Daarom is Hij naar deze aarde gekomen.’ Timo straalt: ‘Wat fijn hè, mam.’ De volgende dag gaan Timo en Roel naar Rashid. Rashid is blij dat de jongens het goed komen maken. Diezelfde middag spelen er drie jongens bij de sneeuwhut. De sneeuwballen vliegen door de lucht. ‘Hier Rashid, vangen die bal.’