Een kerstverhaal over een verborgen schat, dat zich afspeelt in Noord-Korea.
De begraven schat
Kwan ligt in bed. Hij schrikt wakker. Wat hoort hij? Het lijkt wel of er iemand buiten bezig is. Hij luistert…, daar hoort hij het weer. Wat geschuifel, een stamp… Kwan rilt. Zou het de politie zijn? Van klasgenootjes weet hij dat de politie soms onverwachts je huis binnen valt. In Noord-Korea kun je niemand vertrouwen.
Voorzichtig stapt hij zijn bed uit. Hij sluipt naar het raam, tilt het gordijn een beetje op… Ja…, zie je wel, er loopt een man bij het schuurtje. Kwan kijkt nog eens goed. Nee, hij heeft geen uniform aan. Dus toch geen politie.
De man loopt naar de boom bij het schuurtje. Kwan ziet dat hij een schop heeft. Hè, wat doet hij nu? De man steekt de schop in de grond. Hij schept wat aarde opzij, steekt de schop nog eens in de grond, schept weer wat aarde opzij. Er ontstaat een kuiltje. Dan knielt de man op de grond. Hij lijkt of hij iets uit zijn jas pakt. Maar Kwan kan verder niets zien. Voorover gebogen blijft de man zitten. Wat doet die vreemde man? Kwan weet niet wat hij ervan denken moet. Geheime politie? Nee…, dat kan niet. Want die doen niet zo stil. Maar wie is de man dan? Hij heeft iets bekends, maar Kwan weet het verder niet.
Hij schrikt. De man pakt de schop en gooit de aarde terug. Hij stampt de grond zachtjes aan, neemt de schop mee en loopt weg. Kwan is nieuwsgierig, maar hij ziet niets meer. Hij heeft niet gemerkt dat hij koud is geworden. Hij rilt. Zonder geluid te maken duikt hij in zijn bed. Even later hoort hij een deur voorzichtig open en dicht gaan. Dan is er wat gestommel. Hij hoort vader Bae zachtjes praten tegen moeder Eun. Kwan denkt…, denkt…, maar hij valt in slaap.
De volgende morgen is vader Bae al naar zijn werk. ‘Hebt u eten, moeder?’, vraagt hij. Moeder Eun schudt verdrietig haar hoofd. ‘Nee Kwan. Alleen een oude korst brood. Vandaag wordt het voedsel weer uitgedeeld. Ik hoop dat we iets meer krijgen.’ Dan denkt Kwan aan de afgelopen nacht. ‘Hebt u dat geluid gehoord in de tuin?’ Moeder Eun kijkt hem verbaasd aan, maar Kwan ziet niet dat ze schrikt. ‘Je zult wel gedroomd hebben’, zegt ze. ‘Nee moeder, ik hoorde iets. Er liep een man in de tuin.’ Moeder lacht. ‘Echt een droom, Kwan. Ga maar snel naar school.’
Onderweg ziet Kwan zijn vriendje Shin. ‘Hadden jullie nog eten vanmorgen?’, vraagt hij. Kwan schudt zijn hoofd: ‘Nee, alleen een droge korst. Ik heb honger.’ Hij komt met zijn hoofd dicht bij het oor van Shin. Die begrijpt het: Kwan wil hem iets vertellen. Kwan fluistert: ‘Ik geloof het niet meer. Ze zeggen allemaal dat we rijk zijn en genoeg hebben. Maar ik heb gewoon honger. Dan heb je toch niet genoeg?’ ‘Stil joh’, waarschuwt Shin hem. ‘Kijk eens wie daar loopt?’ Kwan schrikt… de directeur. Als hij maar niets gehoord heeft, want dan zwaait er wat.
Keurig in gelid lopen ze achter elkaar de school binnen. Boven de buitendeur hangt een grote foto van de Geliefde Leider, Kim Jong-il. Alle kinderen kijken naar de foto en maken een buiging als ze naar binnen gaan. Kwan vergeet het bijna. Op het laatste moment denkt hij aan de groet. Oef…, net op tijd. Als je het vergeet, krijg je geen eten op school. Tijdens het eten moet je dan voor de ingang gaan staan en alleen maar buigingen maken voor de Geliefde Leider. Hij heeft vandaag juist zo’n honger… (Ze denken in Noord-Korea dat de Leider een god is.)
Vanmorgen moeten ze eerst een stuk van een rede van de Grote Leider, Kim il-Sung (de vader van de Geliefde Leider), uit hun hoofd leren. Zijn vriend Shin heeft daar geen moeite mee. Kwan vindt het verschrikkelijk. Hij kan die moeilijke zinnen niet in zijn hoofd krijgen. Ongemerkt zucht hij. Gelijk klinkt het: ‘Kwan, hier komen.’ Kwan springt in de houding en loopt naar voren. ‘Waarom zucht je?’ Hij durft geen antwoord te geven. ‘Laat horen wat je geleerd hebt’, buldert de meester. Aarzelend zegt Kwan enkele zinnen. Hij hapert elke keer en tenslotte weet hij het niet meer. ‘Denk je dat onze Geliefde leider, de zoon van onze Grote Leider, aan zulke jongens wat heeft? Ga leren!’ Met een gebogen hoofd gaat Kwan terug. Het wordt weer stil in het lokaal. Iedereen leert…
Onverwachts zegt de directeur. ‘Ik stel wat vragen. Denk erom dat je eerlijk antwoord geeft. Je helpt daar ons land mee. Wees een goede burger van Noord-Korea.’ De kinderen wachten gespannen. ‘Wie heeft er niet genoeg eten thuis?’ Aarzelend gaan de vingers van de meeste kinderen omhoog. ‘Juist. Dat dacht ik al. Weten jullie hoe dat komt?’ De directeur zwijgt. De spanning stijgt. Dan schreeuwt hij door het lokaal: ‘Dat komt door de Amerikanen. Die willen dat wij geen eten hebben. Onze Geliefde Leider heeft gezegd dat we daarom eten moeten gaan zoeken in de bergen. Daar groeit genoeg gras. Je moeder kan daarvan heerlijke grassoep koken.’ De kinderen durven elkaar niet aan te kijken. Grassoep? Zou dat lekker zijn?
‘De tweede vraag. Wie heeft er een boek thuis?’ Kwan steekt zijn vinger op. ‘Vertel, Kwan!’ ‘Wij hebben geen boek thuis, maar mijn vader vertelt verhalen uit een boek. Die gaan over onze Grote Leider.’ ‘Uitstekend. Onze Grote Leider, Kim il-Sung zorgt voor ons, ook nu hij al gestorven is. Vertel ons een verhaal, Kwan.’ Kwan moet voor de tweede keer naar voren komen. Hij hoopt een goede beurt te maken. Hij vertelt: ‘Lang geleden was er een man. Hij klom op een hoge berg. Toen kwamen er uit de lucht twee stenen vallen. Op die stenen stonden tien regels. Als de mensen naar die regels luisteren, is het goed.’ (Kwan weet niet dat dit verhaal over Mozes gaat. In Noord-Korea worden de Bijbelverhalen door de ouders vaak verteld alsof het sprookjes zijn. De naam van God wordt ook nooit genoemd in een verhaal. Dat is te gevaarlijk)
De directeur prijst Kwan. ‘Geweldig, Kwan. Eindelijk doe je iets goeds vanmorgen. Weet je welke goede regels er op stonden?’ Kwan schudt zijn hoofd. ‘Ik zal het vertellen. De eerste regel is: Altijd buigen voor onze Geliefde Leider. De tweede regel is: Nooit geen kwaad spreken over onze Grote Leider en over zijn zoon, onze Geliefde Leider. Dit moeten jullie altijd goed onthouden.’ Opgelucht gaat Kwan zitten. Aan het eind van de morgen krijgen ze een kommetje rijst. ‘We danken onze Geliefde Leider dat hij voor ons zorgt’, zegt de directeur. ‘Zie je hoe goed jullie het hebben? Kim Jong-il zorgt voor ons.’
Nietsvermoedend gaat Kwan die middag naar huis. Maar als hij het huisje binnenstapt, schrikt hij. Zijn moeder ligt met haar hoofd op de tafel. Ze huilt. Kwan weet niet wat hij moet zeggen. Stil gaat hij zitten. Moeder Eun tilt haar hoofd op. ‘De politie… de politie…’, hakkelt ze. Kwan trekt wit weg. ‘De politie?’, vraagt hij. ‘Ze hebben vader meegenomen. Hij wordt ondervraagd.’ ‘Waar… waarom’, stottert Kwan. ‘Ze denken dat vader een verboden Boek (een Bijbel) heeft.’
Kwan gelooft er niets van. Vader Bae vertelt hem altijd van die mooie verhalen over de Grote Leider Kim il-Sung. Vader is een goede man. Hij houdt veel van zijn land Noord-Korea. Maar dan denkt hij aan gisteravond. Zou … zou die man… Er gaat een schok door hem heen. Die man van gisteravond was… zijn vader. Hij weet het zeker. Hij zag iets bekends. Wat was vader aan het doen? Heeft hij soms het Boek in de grond verstopt? Kwan gelooft het niet. Het kan niet. Zijn vader is trouw aan de Grote Leider en aan de Geliefde Leider.
Door al het gepieker kan hij niet in slaap komen. Plotseling hoort hij hetzelfde geluid als de vorige avond. Gelijk springt hij uit bed. Hij moet weten wat er is. Weer ziet hij iemand bij de boom. Die persoon spit in de grond, haalt iets tevoorschijn, gooit de kuil dicht en loopt weg. Kwan houdt zijn adem in. Hij loopt zijn kamer uit. Hij moet het aan moeder vertellen. Maar voor de tweede keer schrikt hij. Moeder komt net het huisje binnen met een pakje. Ook zij schrikt. ‘Kwan, ga naar je bed. Ik dacht dat je sliep.’
Ze merkt dat Kwan het pakje gezien heeft. ‘Kwan… vertel het aan niemand. Dit pakje is het verboden Boek. Ik ga het verbranden. Dan vindt de politie niets.’ Moeder Eun opent het kleine kacheltje en gooit het pakje erin. Het papier vliegt gelijk in brand. Kwan voelt de warmte, maar hij rilt tegelijk. Hij denkt aan vanmorgen. Zou… zou de directeur? ‘Moeder’, snikt hij, ‘ik heb… ik heb vanmorgen gezegd dat wij geen boek in huis hebben. Maar dat vader wel mooie verhalen vertelt over de Grote Leider.’ ‘Nee toch, Kwan? Heb je dat echt gezegd? Dan weten ze dat vader over een andere grote Leider praat. Vader vertelt over de God van dat Boek. Dat mag niet.’ Meteen begint ze te huilen. ‘Ze komen vast terug om te zoeken. Zeg nooit dat ik het pakje verbrand heb. Straks brengen ze ons naar een strafkamp.’
Twee weken gaan voorbij. Elke avond hoopt Kwan dat vader thuis komt. Maar nee.. ze weten niet waar vader is. Vorige week legde de directeur zijn handen op de schouders van Kwan. ‘Je wordt een goed partijlid, Kwan. Je hebt goed werk gedaan’, zei hij. Kwan moest moeite doen om niet te huilen. Zie je wel? Het komt allemaal door de directeur.
Als hij die middag uit school komt, ziet hij een politiewagen staan. Dichtbij zijn huis. Gewoon doorlopen, denkt hij. Net doen alsof er niets aan de hand is. Hij loopt zijn huisje voorbij en gaat een andere straat in. Als hij opnieuw zijn eigen straat inloopt, ziet hij de politiewagen wegrijden. Opgelucht loopt hij door, maar dan denkt hij: Moeder…, wat hebben ze met haar gedaan? Zouden ze haar meegenomen hebben? Het laatste stukje rent hij naar huis. Hij vergeet om voorzichtig te zijn.
In huis ligt alles overhoop. Ze hebben niet veel spullen, maar alle kasten zijn leeggehaald. Moeder zit aan tafel. Hè, nu heeft ze haar handen weer net als de vorige keer. Wat doet ze? ‘Kwan… ze hebben niets gevonden. Gelukkig. Nu maar afwachten.’ Ze stopt even. Dan gaat ze zacht verder: ‘Kom eens dicht bij me.’ Fluisterend gaat ze verder: ‘Ik heb gebeden tot de God van vader Bae. Hij heeft mij geholpen. Ik geloof dat vader terug zal komen.’ Kwan haalt zijn schouders op. Het is allemaal zo vreemd.
Die avond zitten ze samen aan tafel. Moeder vouwt haar handen. Zacht zegt ze: ‘We gaan God danken voor het eten.’ Kwan doet moeder na en luistert naar haar woorden. Praat moeder nu tegen de Grote Leider, Kim il-Sung? Dat kan toch niet? Die is toch gestorven? Zwijgend eten ze de grassoep. Nu vader geen geld kan verdienen, hebben ze nog minder eten. Moeder heeft vanmorgen gras gesneden dat tegen de berghelling groeit. Daarvan heeft ze soep gemaakt. Het smaakt heel bitter, maar Kwan heeft zo’n honger dat hij zijn bord toch leeg eet.
Klop… klop… klinkt het op de deur. Moeder Eun heeft de deur op slot gedaan. Ze blijft zitten, maar het kloppen houdt aan. Ze staat op. ‘Wie is daar?’, vraagt ze zachtjes. Gelijk trekt ze de deur open. ‘Vader’, stamelt Kwan verbaasd. Maar wat ziet hij er uit… Hij is nog magerder geworden. Zijn kleren zijn overal gescheurd. Maar zijn ogen stralen. ‘Ik ben weer thuis. Gelukkig.’
Moeder Eun vraagt: ‘Heb je al wat gegeten?’ Vader schudt zijn hoofd. ‘Ik heb alleen maar grassoep.’ Vader neemt een paar hapjes. ‘Waar bent u geweest? Wat hebben ze gedaan?’ Kwan heeft veel vragen. ‘Rustig maar’, glimlacht vader Bae. ‘Als je geduld hebt, vertel ik alles. Ik ben naar de gevangenis gebracht. Ze hebben van alles gevraagd. Ik durfde niet te zeggen dat ik het verboden Boek had. Ik was bang dat ik naar het grote strafkamp moest. Dat kamp ligt tussen de bergen. Daaruit kun je nooit ontsnappen. Dan zou ik misschien nooit meer terug gekomen zijn.’
Kwan ziet tranen in de ogen van zijn vader. ‘Tenslotte heb ik gezegd dat ik het Boek van iemand gekregen heb. En dat ik het thuis direct verbrand heb. Zijn ze hier geweest?’ Moeder knikt. ‘Ze hebben niets gevonden. Ik heb het Boek verbrand.’ ‘Daarom mocht ik naar huis. Ze geloofden me toen ze het Boek niet gevonden hadden.’ Een poosje blijft het stil. ‘Nu kan ik niet meer lezen. Gelukkig ken ik stukjes uit mijn hoofd. Ik heb een mooie tekst onthouden: Het Licht schijnt in de duisternis. Dat Licht is de Zoon van de echte God en niet de zoon van Kim il-Sung. De Heere Jezus is naar de aarde gekomen. Hij wil mensen echt gelukkig maken. Ik vind het erg van het verbrande Boek. Ik wil graag een ander Boek hebben.’ ‘Dan kan niet’, komt Kwan. ‘Het is veel te gevaarlijk. Ik wil niet dat u in het strafkamp komt.’
Alles lijkt weer gewoon. Vader Bae gaat elke morgen naar zijn werk. Moeder Eun vertrekt als Kwan naar school is. Kwan probeert op school goed zijn best te doen. Toch voelt hij soms dat de directeur hem aankijkt. Net alsof hij Kwan niet vertrouwt. Dan voelt hij zich niet op z’n gemak.
Op een avond begin december zegt vader Bae: ‘Kwan, morgen ga ik voor 14 dagen weg. Voor mijn werk. Zorg goed voor moeder.’ Kwan vindt het niet vreemd. Zijn vader moet af en toe voor zijn werk naar de grote stad.
Vader Bae gaat niet naar de stad. Voor een buskaartje heeft hij geen geld. Trouwens… voor die richting die hij op gaat, krijg je niet eens een kaartje. Eerst loopt hij langs de grote weg. Al gauw slaat hij een pad in. Soms kan hij amper zien waar het pad loopt. Volgt niemand hem? Uren achter elkaar loopt hij. Alleen om wat te eten en te drinken stopt hij. Als het donker wordt, zoekt hij een plaats om te slapen. Hij weet een oude hut te staan. Voorzichtig maakt hij de deur open.
De volgende morgen gaat vader Bae verder. Opnieuw loopt hij de hele dag. Tegen de avond ziet hij de lichten van de grens tussen Noord-Korea en China. Nu moet hij extra oppassen. De soldaten mogen hem beslist niet zien. Na een tijdje ziet hij wachttorens. Met een wijde boog loopt hij er omheen. Gelukkig staan hier nog wat struiken. Even verderop ziet hij prikkeldraad. Hij gaat op de grond liggen. Al snel ziet hij een soldaat. Die kijkt naar alle kanten. Vader Bae zucht als de soldaat voorbij is. Hij wacht nog een poosje, om te zien wanneer de soldaat weer terugkomt.
Voorzichtig, voorovergebogen, loopt vader Bae na een tijdje verder. Als hij nu gesnapt wordt, kan hij zijn plan vergeten. In zijn hart is een stil gebed tot de God van het verboden Boek. Hij alleen kan helpen en niet de Grote Leider, Kim il-Sung. Dat weet hij zeker. Intussen is het donker geworden. Maar het gevaar is niet geweken. Bij de grens staan grote zoeklichten. Als hij in de bundel van een licht komt, is hij verloren. Stapje voor stapje sluipt hij verder. Tenslotte komt hij bij de rivier. Dat is de grens tussen de twee landen. Vader Bae wil de bevroren rivier oversteken. Hij wil naar China. Hij zoekt een plekje om zich te verstoppen. Op welk moment laten de zoeklichten hun stralen over de rivier vallen? Het is erg koud. Toch staat het zweet op zijn voorhoofd.
Eindelijk staat vader Bae op. Hij voelt het in zijn hart: dit is het juiste moment. Tussen de kale struiken loopt hij naar beneden. Bij de rivier laat hij zich op de grond zakken. Hij wil rollend over het ijs naar de overkant. Dan heeft hij de minste kans om gezien te worden. Als de lichtstraal weg is, rolt hij een eind het ijs op. Brrr, de kou trekt door zijn lichaam. Maar hij moet verder. Hij bereikt de overkant. Tussen de struiken blijft hij liggen. Want als de Chinese soldaten hem hier vinden, gaat hij de gevangenis in. Als alles stil blijft, gaat hij op handen en voeten verder.
Als de zon opgaat, is vader Bae buiten het grensgebied. Opnieuw zoekt hij een oude hut op. Het is beter om niet verder te gaan. Hij is te vermoeid. Bovendien wil hij niet gezien worden. De hele dag slaapt hij. Tegen de avond vervolgt hij zijn reis. Vermoeid komt hij tenslotte in een dorpje. De volgende dag verlaat hij het huisje. Maar wat niemand weet… hij heeft een kostbare, maar gevaarlijke schat in zijn rugzak. Die schat zit in de dubbele bodem. Vader Bae is blij met zijn schat, maar hij beseft ook dat hij nog een moeilijke reis voor de boeg heeft.
Kwan weet dit niet. ‘Moeder, wanneer komt vader thuis?’ ‘Ik weet het niet. Zeg nooit dat je vader weg is.’ Kwan kijkt zijn moeder aan. ‘Vader is toch voor zijn werk naar de stad?’ Moeder knikt, maar tegelijk legt ze haar vinger op haar mond. Terwijl hij nog nadenkt over het vreemde gedrag van moeder, wordt er op de deur geklopt. Kwan herkent de klop. Hij stormt naar de deur. ‘Vader.’ Maar moeder trekt hem weg en legt weer haar vinger op haar mond. Toch doet ze snel de deur open. Het is vader, maar wat ziet hij eruit. Het lijkt of hij bijna niet meer kan lopen. Vermoeid valt vader Bae op een stoel neer. Zijn rugzak valt op de grond. ‘Thuis’, klinkt het zachtjes uit zijn mond.
Kwan wordt naar bed gestuurd, hij wil de verhalen van vader Bae horen, maar moeder Eun zegt resoluut: ‘Nu niet, Kwan. Zie je niet hoe moe vader is?’ Beledigd gaat hij naar zijn kamertje. Als Kwan bijna slaapt, hoort hij geluid. Hè, dat geluid? Waar herkent hij dat van? Opeens weet hij het… Hij springt zijn bed uit, loopt naar het raam… Hij ziet een gedaante bij de boom bij het schuurtje. Opnieuw een schop… graven… Kwan wordt er warm van. Zou vader Bae een nieuw verboden Boek hebben? Begraaft hij het weer in de kuil? Nee… hij kijkt eens goed. Moeder Eun loopt buiten. Heel stil komt ze weer naar binnen.
Als vader Bae wat opgeknapt is, zegt hij: ‘Kwan, ik moet je iets vertellen. Ik ben niet naar de stad geweest. Ik ben naar China geweest om een nieuw Boek.’ Vader Bae vertelt van zijn spannende tocht. Kwan hangt aan zijn lippen. ‘Kwan, zeg het tegen niemand. Dat is te gevaarlijk. Vanavond ga ik het Boek pakken. De christenen in het westen vieren kerstfeest.’ Vader staat op, trekt zijn jas aan en loopt naar buiten.
Moeder Eun zit aan tafel. Kwan gaat bij haar zitten. Weer legt ze haar vinger op haar mond. Kwan vindt het erg spannend. Even later is vader Bae terug. Hij sluit de deur goed af. Ook kijkt hij of de ramen goed gesloten zijn. In zijn handen heeft hij een pakje. Eerst haalt hij wat oude lappen eraf. Dan komt er een plastic pakje tevoorschijn. Als hij dat eraf gehaald heeft, komt er een echt boek uit: het verboden Boek, een zwart Boek met een kruis.
Vader Bae slaat het Boek open. Fluisterend, zodat moeder Eun en Kwan het nauwelijks kunnen horen, leest hij: ‘Het Licht schijnt in de duisternis.’ Af en toe stopt hij om te kijken welk woord er staat. Bij het kleine lichtje kan hij het niet goed lezen. Als hij stopt, is er een glimlach op zijn gezicht. ‘Kwan, ik ben zo blij. Ik kan nu weer lezen. God heeft me geholpen. Ik weet zeker dat ik geloven mag in de Heere Jezus, de Zoon van de echte God. Hij kwam met het feest dat de westerse christenen vandaag vieren, op de aarde. Hij wil ook jouw God zijn. Niet Kim Jong-il, onze Leider zorgt voor ons. Nee…, ik weet het zeker: de Heere Jezus kwam op de aarde, ook voor mijn zonden.’
Kwan begrijpt niet alles. Hij heeft zoveel vragen. Maar hij merkt dat vader Bae anders geworden is. Komt dat door de begraven Bijbel? Vast en zeker. Als vader zo blij is, dan moet dat kerstfeest ook een blij feest zijn.
Auteur: J.J. Meijer-Voortman