Een kerstverhaal van Frinsel over zelfopofferende liefde. Twee piloten storten neer en worden gered door een man die zijn leven voor hen over heeft.
Ik heb een machtig Heiland
Als een reusachtige vogel schoof het vrachtvliegtuig langs de donkere hemel. De zware motoren vochten brullend met de storm, die het toestel telkens uit de koers dreigde te slaan. Felle hagelbuien geselden de metalen huid ...
Beestenweer", bromde Dick, de boord mecanicien. "Die kerels van dat weerstation mogen hun schoolgeld wel terug gaan halen. Hebben ze met één woord gekikt over een sneeuwstorm?" "' t Is hagel", verbeterde Fred, de radiotelegrafist. "En die mensen zijn ook niet alwetend. Je moet niet vergeten dat ze een weersverwachting geven en er is niets veranderlijker dan het weer.
Maar je moet wel een vuiltje in je oog hebben om zo'n stormpje over het hoofd te zien.
Je slaat weer lekker door, ouwe jongen.
Wacht maar, als we straks met gebroken botten uit de brokken van deze kist kruipen, dan praat je wel anders.
Ik geloof dat je dat er nog voor over zou hebben om gelijk te krijgen", lachte Fred. "Ouwe mopperdoos, we hebben wel eens vaker zo’n bui gehad zonder dat er ooit iets is misgegaan . .. Over een paar uur zijn we alles weer vergeten, dan zit je gezellig met je kleine meid op ·je knie kerstliedjes te zingen.
Kerstliedjes komen er bij mij niet aan te pas" , bromde Dick, "dat weet je best. Vrede op aarde ... Tegelijk worden er hier of daar een paar neergeknald. Een beetje erg tegenstrijdig, dat vrome gedoe.
En daar moet jij niet veel van hebben.
Nee", snauwde Dick en hij keek strak naar zijn instrumenten. Een ogenblik zwegen ze beiden.
Toen begon Fred opeens: "Zeg, misschien gek, maar waarom sta je eigenlijk zo vijandig tegenover het geloof?
Het geloof, het geloof... Wat is dat nou, het geloof?
Doe nou niet zo moeilijk, je weet best wat ik bedoel. Alles wat christelijk is, daar ben je tegen.
We kunnen beter over wat anders praten.
Ik vind je knap kinderachtig.
Oké, als je het dan met alle geweld wilt weten!. .. Ik heb niks tegen het geloof, ik heb niks tegen mensen die christelijk zijn ... Ik heb alleen maar een gloeiende hekel aan lui die bewéren dat ze het zijn en tónen dat ze het niet zijn. En nu kan je kwaad worden of niet, maar ik geloof dat alleen de laatsten maar bestaan ...
Nou .. .
Ik weet al wat je zeggen wil... Christenen zijn tenslotte ook maar mensen, is 't niet? De bekende dooddoener, dat heb ik al zo vaak moeten horen. Dat is jullie verklaring voor het feit dat er in de praktijk geen verschil is tussen een gelovige en een ongelovige. Alleen zondags, dan gaat de één naar de kerk en de ander slaapt uit of gaat vissen of voetballen. Als morgen alle kerken zouden zijn afgebrand, zou ik ze niet missen en de wereld zou er niet slechter van worden.
Daar kon je je nog wel eens in vergissen.
Te oordelen naar wat ik er tot nu toe van heb gemerkt, zit die kans er niet in.
Er zijn genoeg mensen die echt uit het geloof leven.
Die nemen dan zeker de benen als ik in de buurt kom. Ik heb ze tenminste nooit ontmoet.
Het kan ook zijn dat het je ontgaan is.
"Hoe dan?”
Nou, dat je er gewoon niet op let.
"Maar Fred, daar hoef je toch ook niet op te letten! Zulke mensen moeten toch opvallen in deze wereld? Of ik moet er helemaal niets van begrepen hebben, maar ik dacht dat het
Evangelie een mens helemaal veranderde! Maar eerlijk, het klinkt wel wat grof, maar als ik naar Zijn schaapjes kijk, kan ik niet veel verwachting hebben van Jezus .. . Waar zie ik Zijn
kracht en Zijn liefde?"
Nou zit je er maar een beetje mee te spotten!
Om de drommel niet!
Het lijkt er anders veel op.
"Je bent er zelf over begonnen en nou word je kwaad, Fred", zei Dick ernstig, "ik spot werkelijk niet, maar we hoeven elkaar toch niets wijs te maken, als jij met alle geweld over deze dingen wilt praten, dan wil ik eerlijk mijn mening zeggen ... Elk mens wil graag gelukkig zijn ... Iedereen zoekt naar een houvast in zijn leven... Ik ook, dat mag je wel weten
... Maar hoe kan ik weten dat God, aangenomen dat Hij er is, mij kan geven waar ik naar zoek? Dat moet ik toch in de eerste plaats kunnen afmeten aan de mensen die zeggen dat ze Hem kennen... En wijs jij me dan iemand die model kan staan?"
En dan zul je geloven?
"Wie weet, misschien dat ik dan ook kerstfeest ga vieren . .. Want dat is toch kerstfeest, nietwaar? Christus geboren in een mensenhart.”
"Je bent aardig op de hoogte", bromde Fred.
O ja, ik weet er wel het één en ander van af .. .
Freds humeur was er niet beter op geworden. Hij was het gesprek zelf begonnen, maar wat hem vooral dwars zat was dat hij moest toegeven dat er een kern van waarheid school in Dicks woorden. Inderdaad zou je een gelovige moeten herkennen aan zijn doen en laten en hij hoefde maar naar zichzelf te zien om te beseffen hoe weinig daar in de praktijk van terecht
komt. Is hijzelf zo'n geschikt voorbeeld om iemand jaloers te maken?
"Laten we het maar over wat anders hebben", verbrak Dick het zwijgen. "Ik wilde je stemming niet bederven, sorry . .. Ik zal je laten zien wat ik voor m'n kleine meid gekocht heb ... een lollig ding, moet je zien." Hij rommelde wat in zijn tas en haalde een kabouterpop tevoorschijn.
"Grappig", zegt Fred. Het gesprek van daarnet zit hem nog dwars.
Hij kan lopen ook! Hier, kijk, je kunt hem opwinden.
"Het zal wel duur zijn".
"Dat valt mee. Trouwens ... " Opeens breekt hij af.
"Wat is er aan de hand?" vraagt Fred.
Dick antwoordt niet. Met gespannen aandacht tuurt hij op zijn instrumenten. Roerloos zit hij daar, met de pop in zijn hand. Buiten buldert de storm. De hagel geselt het toestel, dat zich trillend en schokkend verzet tegen het woedend geweld. Bill, de tweede piloot komt naar achteren. Zijn gezicht staat ernstig. "We verliezen hoogte!" zegt Dick.
"Ja, er schijnt iets met het hoogteroer aan de hand te zijn en de kist wordt steeds slechter bestuurbaar." Ze praten rustig, hoewel ze heel goed beseffen in welk gevaar ze verkeren. Ze zullen zo spoedig mogelijk een geschikt landingsterrein moeten vinden en als dat niet lukt ... !
Bill gaan weer naar voren en laat de beide mannen in somber zwijgen achter. Even later komt het bericht, dat Fred moet proberen contact met de grond te krijgen. Rusteloos zendt hij zijn seinen uit. Zweet parelt op zijn voorhoofd, wanneer hij bedenkt, dat ze minstens nog anderhalf uur van het dichtstbijzijnde vliegveld verwijderd zijn. Dick gaat naar voren en
bespreekt met de beide piloten de situatie. Ze zijn uit de koers geslagen en kunnen slechts bij benadering vaststellen waar ze zich bevinden. Bob, de eerste piloot, laat het sterke zoeklicht naar de aarde schieten. De scherpe stralenbundel verliest zich in de nevel. . . Het zicht is slecht. Het is onmogelijk om met dit weer een geschikte landmgsplaats te inden, gesteld dat die er is!
Ga naar je plaats en bind je vast, Dick" commandeert Bob grimmig. Bereid je voor op een noodlanding.
Je bedoelt: bereid je voor op een doodval!" bromt Dick ruw. "Ik vlieg ook niet voor het eerst. We maken geen schijn van kans, om onder deze omstandigheden zonder brokken aan de grond te komen.
Dat zullen we dan wel merken. Ga jij maar naar je plaats!" Dick stommelt naar achteren om Fred van de toestand op de hoogte te stellen. De marconist zit nog steeds onaf gebroken te seinen. Als een noodkreet schiet zijn boodschap door de stormnacht, maar verbinding krijgt hij niet… Alleen daar, waar geen storing kan hinderen, wordt zijn hulpgeroep gehoord. God let op het angstig roepen, dat vanuit de donkere stormnacht tot Hem komt. Uiterlijk bewogen, vertelt Dick zijn makker hoe de zaken staan. "Dus ... dus dit wordt dan het einde" fluistert Fred schor. Werktuigelijk hanteert hij de seinsleutel. .. In duizelingwekkende vaart schieten de gedachten door zijn hoofd. "Ja, dit wordt waarschijnlijk het einde, Fred . . . Ik geloof niet dat het erg zal zijn .. . Eén klap ... en dan niets meer. . .
"Nee, dat is het niet! . . . Daarmee is het niet afgelopen! Jij en ik, we zullen ons voor God moeten verantwoorden!" fluistert Fred.
Dat is je angst!" stuift Dick op. "Het is de angst voor de dood, die je zo doet praten!
Ben jij dan niet bang?
Dick antwoordt niet, maar zijn mond vertrekt zenuwachtig en zijn vingers trillen, als hij de riemen vastmaakt die hem in zijn stoel moeten houden. "Fred", zegt hij ineens, en zijn stem klinkt heel wat minder zelfverzekerd dan gewoonlijk. "Fred, ik heb je niet willen kwetsen, jong. Ik heb . . . misschien dat je toch ... "
"Nou? Wat?" vraagt Fred zacht. Maar Dick schudt zijn hoofd en zwijgt verder. Doodsbleek zitten ze daar in de kleine ruimte te wachten, te wachten op de dood ... Dick denkt aan zijn vrouw en de kleine Dolly. In gedachten ziet hij ze bij de tafel zitten wachten... op zijn thuiskomst… Hij zal ze nooit meer zien ... Het is plotseling of zijn keel wordt dichtgeknepen. Met betraande ogen kijkt hij naar de kabouterpop, die naast zijn stoel op de grond ligt…
Fred denkt aan zijn oude moeder. Hij ziet haar zilveren haren glanzen in het lamplicht, terwijl ze leest uit haar Bijbel. De koffiepot staat gezellig te pruttelen op het olielichtje, dat vrolijke lichtplekjes tovert op de kopjes van het zondagse servies…
Voor in de cockpit zitten de piloten. Bob staart met een onbewogen gezicht voor zich uit. Zijn scherpe ogen proberen de duisternis te doorbreken. Z'n sterke handen, die het stuurwiel omklemmen, beven niet.
"Denk je dat er nog een kans bestaat dat we er goed doorrollen?" vraagt Bill.
Bij God zijn alle dingen mogelijk", antwoordt de commandant rustig. "Als je om je heen kijkt in de wereld, kun je je niet voorstellen dat er mensen in de hemel komen. Maar God heeft het kerstfeest gemaakt en daarom gebeurt het toch . . .
Bob", zegt Bill, "jij hebt altijd zo weinig gezegd. Wij kregen altijd de indruk, dat je een ijzeren Hein was, is dat nou zo? Zeg eens eerlijk, ben jij niet bang?" Even aarzelt Bob, dan zegt hij: "Ja, ik ben ook bang, net als jullie. Maar ik weet toch, dat God mij niet verlaten zal. . .
Ronkend stormen ze voorwaarts. En dan, plotseling, daar breekt het zoeklicht door de nevel heen en beschijnt het kolkende water van een rivier! Met inspanning van al zijn krachten probeert Bob de machine nog in bedwang te houden. Tot het laatste toe zal hij proberen het gevaar te keren. Land bereiken is niet meer mogelijk, maar hij wil trachten op het water te landen ... Nog enkele ogenblikken! Dan slaat de machine met een geweldige klap op het water. Dick ontwaakt het eerst uit zijn verdoving. Hij kijkt verbaast om zich heen en probeert zich te herinneren wat er precies gebeurd is . . . Hij heeft de benzine toevoer afgesloten, dat weet hij nog wel... Maar verder…
daarna ... Ze zijn toch neergestort! En hij leeft nog! Veel tijd om over zijn wonderlijke redding na te denken, gunt hij zich niet, want door de opengescheurde romp van het toestel stroomt het water naar binnen. Terwijl hij bezig is zich van de riemen te ontdoen, komt Bill naar achteren. "Mankeer je niets, Dick?" stamelt hij.
“Ik weet het niet. Ik geloof het niet. Ik kan m'n armen en benen tenminste nog bewegen."
“We zijn door het oog van de naald gekropen . . . "
Dat zijn we zeker. Maar help me even met die riemen, dan kunnen we kijken hoe het met de anderen staat.
Als Dick vrij is, onderzoeken ze Fred. Die schijnt niets te mankeren en het lukt ze al spoedig hem weer bij te brengen. Met hun drieën waden ze naar de cockpit, waar Bob bewusteloos in zijn stoel hangt. Hij heeft een arm gebroken. Voorzichtig wordt hij uit de stuurstoel getild en naar achteren gedragen. Het water stijgt en het wordt nu tijd dat ze de kist gaan verlaten. Door een gat in de romp werken ze zich naar buiten. Snijdend blaast de wind door hun natte kleren, als ze hun toevlucht zoeken op de linkervleugel. Hoe lang zullen ze het daar uithouden? Twintig minuten, een half uur misschien? Bill schiet een vuurpijl af. Zal iemand het zien? En dan, als iemand het ziet, zal die zich met dit weer op de rivier wagen? Nog half versuft, niet in staat om goed over de situatie na te denken, hurken de mannen bij elkaar, zich vastklemmend aan de romp om niet te worden weggespoeld en meegezogen in de kolkende golven. Krampachtig houden ze de bewusteloze Bob vast, die slap tussen hen inhangt. Centimeter voor centimeter verdwijnt de machine verder in het water, dat woest tegen het wrak slaat zodat het schuim hoog opspat. De wind en het water, het lijkt wel of ze al hun krachten inspannen om de mannen te vernietigen.
“We houden het niet lang meer uit", zegt Dick. "Laten we nog een vuurpijl afschieten."
"We moeten zuinig zijn, laten we nog maar even wachten", bromt Bill.
Als we nog langer wachten, hebben we ze straks niet meer nodig! Geef op zo'n ding!
Bill reikt hem er één en Dick maakt zich gereed om het noodsignaal af te vuren.
Gierend jaagt de storm over de rivier. Witgekuifde golven spoelen reeds over de vleugel. Hebben ze de noodlanding overleefd om hier om te komen in de storm? Daar gaat de vuurpijl. Een vurige streep langs de donkere hemel. En dan ineens, gebeurt er iets vreselijks ... Een harde windstoot doet Dick het evenwicht verliezen en in het water storten! Met afgrijzen zien de mannen hoe hij door de stroom wordt meegesleurd. Ze horen zijn angstkreet, die boven het geweld van de storm uitklinkt: "Help !. .. o God!" Een ziel in nood, zou God niet horen? Wild slaat Dick met zijn armen, vechtend tegen de krachten die hem trachten te vernietigen, tegen de koude duisternis van de dood die hem van alle zijden omringt. Hij wil leven. Leven! Voor zijn vrouw en voor Dolly.
Nog eenmaal tasten zijn handen rond in het donker ... En daar . . . ja! Daar heeft hij houvast! De stroom heeft hem langs de staart van het toestel gedreven! Met inspanning van al zijn krachten, hijst Dick zich op het staartvlak. Daar hangt hij nu, half in het water, terwijl de golven wild aan hem rukken .. . Hij leeft nog, maar voor hoelang? Had hij zich misschien toch maar beter in de stroom kunnen laten meezuigen? Nee, want hij is bang! Bang om te sterven! Daarnet, toen het donkere water hem omringde als een graf, toen hij de dood zeer nabij wist, heeft zich een vreselijke angst van hem meester gemaakt. Daarnet, in het vliegtuig, toen was alles anders geweest. Nu weet hij het! Hij zal voor God moeten verschijnen, maar dat kan hij niet. Nu met de dood voor ogen, wéét hij het. De mannen op de vleugel schieten de ene vuurpijl na de andere af.
Dicks verkleumde handen klemmen zich als schroeven om de rand van het staartvlak. Beelden uit het verleden, schieten in wilde warreling door zijn herinnering. Hij ziet zichzelf als jongen, op school, op de catechisatieles, thuis bij zijn ouders. Hij ziet zijn vrouw en kind. O, hij wil niet sterven, maar voelt tegelijkertijd, dat hij de kracht mist om het te verhinderen. God. Ja, in zijn angst heeft hij Hem daarnet aangeroepen. Maar is Hij werkelijk Degene, van Wie gezegd wordt, dat Hij helpt die tot Hem roept? Of is Hij een God van verre. Een bestraffend God, Die onbewogen neerziet op het lijden van de mensen? Radeloos van angst en verstijfd van de kou, hangt Dick, daar als een armzalig hoopje ellende aan de punt van het wrak, dat langzaam maar zeker bezig is in de golven te verdwijnen. Hij voelt dat zijn krachten hem gaan begeven. Nog even… en dan… opeens hoort hij een juichkreet! Het is Freds stem, die daar boven het huilen van de storm uitklinkt. Er komt hulp! Hulp? Hij kan het niet geloven!
Hij heft zijn hoofd op en tuurt in de richting waar hij de oever vermoedt... Ja, daar nadert een lichtje! Een boot misschien. Mensen, die signalen hebben opgevangen. Redding! Die hoop geeft hem nieuwe kracht. Hij hijst zich wat verder uit het water en kijkt snikkend naar ' t dansende lichtje. De mannen op de vleugel schreeuwen om hulp. Hij luistert ingespannen, of er ook antwoord komt… Ja, daar is het! De stem van een mens. Een mens die hen komt helpen. Goddank! Het is een boot. Als hij dichterbij gekomen is, zien ze het. Het is een kleine boot, met één man er in. Hij stuurt op de vleugel aan, waar de drie mannen zich wanhopig vastklemmen. "We hebben een gewonde", roept Fred, "die moet eerst in veiligheid." Daar wankelt Bob naar voren. Hij verliest het evenwicht, maar twee sterke armen vangen hem op en trekken hem in de wild slingerende boot. Als Bill en Fred ook zijn overgestapt, staat het water bijna tot aan de bodem van het kleine schuitje. "De boot is te klein en hij is nog lek ook", zegt de redder. "Maar er was niets anders. Jullie zullen moeten hozen, terwijl ik roei. We zitten niet erg ver van de wal, maar het water is verraderlijk." Hij grijpt de riemen en zet zich van het wrak af. Golven lopen over de rand en spatten uiteen in de boot. "God beware ons", bromt de man en hij trekt krachtig aan de riemen. Bob ligt machteloos voor in de schuit. Bill en Fred hozen voor hun leven. Dan klinkt een angstkreet over het water, zo huiveringwekkend, dat de mannen als versteend in de boot zitten. "Is er nog iemand?" vraagt de man.
Dick", hijgt Fred, "we dachten dat hij verdronken was!
Vijf man gaan er niet in de boot" zegt de man. "Maar we moeten het toch proberen!
We zullen allen omkomen. Kijk, hoe diep de schuit nu al ligt!
U hebt gelijk, het gaat niet", huivert Bill. "We kunnen Dick niet redden ...
Ga niet weg!" brult Dick. "Help me! Om Gods wil, hèlp me!
Roerloos zitten de mannen in de boot. "Om Gods wil", fluistert de vreemde man. Dan keert hij de boot en stuurt nogmaals op het wrak aan. "Wat gaat u doen?" roept Bill. "Dat gaat toch niet! We zullen allemaal verdrinken... U hebt het zelf gezegd!"
De man antwoordt niet. Bij het licht van de stormlantaarn, die in de boot staat, zien ze zijn gezicht. Hun redder is een forse, oude man. Er ligt nu een vastberaden trek om zijn mond. Hij roeit langs het wrak en als ze Dick ontdekt hebben, weet hij de boot behendig bij het staartstuk te sturen. Hij geeft Fred de riemen en stapt over op de verongelukte machine. Zijn lange oliejas staat bol in de wind, als hij voorzichtig naar Dick klautert. Als een kind tilt hij de mecanicien uit het water en draagt hem in zijn gespierde armen naar de boot. Eén misstap, één krachtige windstoot kan het einde betekenen. Maar het lukt: Met behulp van zijn makkers weet Dick aan boord te komen. "Het gaat niet", roept Bill. "We lopen nu al bijna vol!"
Daarom moet je hier ook niet langer blijven", zegt de oude man. "Roei maar recht van het wrak weg. Daar is de wal en daar vind je mijn huis wel.
Ja maar. .. ", stamelt Bill, "u dan? Hoe moet het dan met u?
Ik? Ik heb een machtige Heiland. Ik kan sterven. Uw vriend niet, dat heb ik wel gemerkt.
"Maar dat kan toch niet! Dat is toch te erg!" roept Fred. Als enig antwoord duwt de oude man de boot weg. Hoog tekent zijn forse gestalte zich af tegen de donkere hemel, zoals hij daar staat op het zinkende wrak. Zijn oliejas klappert tegen de romp. Hij staat als een standbeeld.
Sprakeloos blijven de mannen naar hem kijken, tot de duisternis hem aan hun ogen onttrekt. Vechtend tegen de stroom, die hen telkens weer dreigt mee te sleuren, zoeken ze de oever. Hoe lang zwerven ze daar rond op de donkere rivier? Ze weten het niet, maar het lijkt uren geleden dat ze het wrak hebben verlaten. Dick hoost. Bill heeft hem een blik in de handen geduwd en werktuigelijk hanteert hij dat. Af en toe heft hij zijn hoofd op en kijkt in de richting van de verongelukte machine. Voor in de boot ligt Bob zacht te kreunen. Het koude water spoelt over hem heen. De mannen zwijgen. Alleen de storm spreekt. Brullend, als een wild beest dat zich zijn prooi ziet ontglippen, valt hij op de kleine boot aan. Maar eindelijk… Eindelijk bereiken ze dan toch de wal! Ze zijn gered! Bill en Fred brengen samen Bob in veiligheid, maar Dick blijft zitten hozen. "Kom, Dick", zegt Fred eindelijk, maar hij zwijgt verschrikt als hij ziet wat zijn vriend doet! Dick gooit het blik neer, stoot de boot af en verdwijnt in het duister! "Dick, ben je gek!" brult Fred. "Dick, kom terug!" Het enige antwoord dat hij krijgt, is het loeien van de wind. Dick roeit terug. Schuimend spatten de golven uiteen tegen de kop van de boot. Met krachtige slagen rukt hij de schuit door het kolkende water. Ondanks alles wat hij de laatste uren heeft moeten doorstaan, is het of hij geen vermoeidheid kent. Hij wil van geen vermoeidheid weten. Hij moet terug, terug naar het wrak. Hij kan niet bij zijn makkers blijven, zolang die man daar nog zit. Die man, die zijn leven voor hem durfde te wagen.
Wild danst de boot op de golven. Met ononderbroken regelmaat plonsen de riemen in het water. De wind neemt af in kracht, maar Dick merkt het niet eens. Eén gedacht bezielt hem slechts: terug naar het wrak, om de oude man te redden. Om hem heen heerst duisternis ... Alleen de stormlamp brandt, 't enige lichtje in de zwarte verlatenheid.. Eindelijk laat Dick de riemen even rusten, en kijkt om zich heen, in de hoop iets van het wrak te zullen ontdekken. Werd het nu maar wat lichter! Misschien is hij er vlakbij, maar houdt de duisternis het voor zijn ogen verborgen, of… is hij er misschien al voorbij geroeid! Hij draait de boot en roeit terug. Roeit hij terug? In het donker kan hij zich onmogelijk oriënteren. Wie weet hoe vaak hij al helemaal rond is gedraaid! Hij vecht voor een verloren zaak, maar dat wil hij zichzelf niet toegeven. Hij zal doorzetten. Hij moet de man vinden. Hij zal vechten tegen de storm, tegen het water, tegen al de wilde krachten die hem omringen in de nacht. Er staat water in de boot, maar hij let er niet op, gunt zich ook de tijd niet om te hozen. In het oosten licht de nieuwe dag. Dick voelt, hoe zijn krachten hem gaan begeven. Zijn armen wegen als lood en zijn rug doet pijn. Moeizaam hanteert hij de riemen. Langzaam, steeds langzamer. Af en toe laat hij ze rusten.
En dan ineens! In het aarzelend licht van de morgen, als de wind de nevel die over het water hangt even uiteen blaast, ziet hij het verongelukte toestel! Een angstkreet wringt zich los uit zijn keel. Daar ligt het wrak! Alleen de punt van de richtingsroer steekt nog boven het water uit. Maar de oude man is verdwenen... Verdronken! Meegesleurd in de zuigende stroom. Als versteend staat Dick rechtop in de boot, die onrustig heen en weer schommelt op het woelige water. Hij drukt z'n nagels in de palmen van zijn handen. Hij klemt zijn kaken stijf op elkaar en huilt zacht, als een kind. De man is verdronken. Hij heeft zijn leven gegeven voor hem, omdat hij hem in Gods Naam gesmeekt heeft hem te helpen. Uren geleden heeft hij Fred gevraagd hem een mens te tonen die echt op God vertrouwde. Nu heeft hij hem gezien! En nu, nu ... Zacht klotst het water tegen de boot. Het klinkt als een fluisterende stem. De stem van de rivier die hem een geheim wil vertellen. "O, God!" roept Dick en hij slaat zijn handen voor z'n gezicht. Uitgeput zakt hij neer op de bank. Hij voelt zich verslagen, klein en ellendig. Een groot verdriet schrijnt in zijn hart. Zijn hart, dat zo leeg is, dat schreit om erbarming, om verlossing, om vrede. Vrede met God, Wiens aanwezigheid hij gevoeld heeft, toen de duisternis hem omsloot. God tot Wie hij geroepen heeft in zijn angst en Die hem een laatste houvast deed vinden in de stroom die hem dreigde mee te sleuren. God, Die zo ver is… of zo dichtbij?
Ik heb een machtige Heiland ...
Is het de stem van de oude man die hij hoort? Of is het slechts het geluid van de wind en het gefluister van de golven? "Ik heb een machtige Heiland. Hij gaf Zijn leven, ook voor mij!"
Vanwaar komt die stem? Het zijn oude vertrouwde woorden. Woorden die hij vroeger zo vaak gehoord heeft, maar die zonder inhoud voor hem waren. Maar nu ... Ze worden op de wind tot hem gedragen. Of spreekt die stem in zijn hart! Is ... is het Jezus Zelf? Jezus, Die afdaalt tot hem? Jezus, Die woning komt zoeken in zijn koude, armoedige hart? Was het in Bethlehem niet koud? Was de stal niet kaal en armoedig? Was die ruwe krib een goede wieg voor Gods Zoon?
Op de rivier dobbert een eenzame boot. Op de bank zit een man. Een mens, om wie geworsteld wordt door God! Hij is immers op aarde gekomen om het verlorene te zoeken, om rust te geven aan hen die vermoeid en beladen zijn en onder de last van zonde, angst en verdriet dreigen te bezwijken. Hij heeft immers Zelf de straf voor onze zonden gedragen. Het begon bij de krib, het eindigde bij het kruis. Hij overwon! Nu klopt Hij aan de deur van Dicks hart. Het Kind van Bethlehem. De Man van Golgotha, Hij maakt het vrede, Hij maakt het feest!
Een paar uur later vinden Fred en Bill hun vriend bewusteloos in de boot die door de stroom naar de oever is gedreven. "Arme kerel", zuchten ze. Zij weten nog niet, dat het kerstfeest geworden is in het hart van hun makker. Maar in de hemel, daar jubelen de engelen. Daar juicht een oude man mee het engelenlied. "Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouders en men noemt Zijn Naam, Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der Eeuwigheid. Vredevorst."
Auteur: J.J. Frinsel