Een kerstverhaal dat zich afspeelt in Noord-Korea.
Hoor, daar klinkt een lied
Cho holt uit school naar huis. Hij rent de trap op in de flat waar hij woont. Hij doet de deur open en buigt eerst eerbiedig voor de portretten van de grote leiders. Wát boft hij toch dat hij in Noord-Korea woont met een leider als Kim il Sung en Kim Jong il. Hij houdt zo veel van de Grote Leiders .…
Hé….sssst….. hoor je dat, héél zachtjes? Mama zingt, je kunt het bijna niet horen. Haar lippen bewegen en er komt een heel zacht geluid. Cho wordt er helemaal blij van! Deze muziek vindt hij veel mooier dan de marsmuziek die hij buiten op straat hoort of wat ze op school moeten zingen. Opeens kijkt mama Cho aan. “Ha Cho, ben je daar?” Haar vriendelijke gezicht straalt. Ze is vast blij en ze denkt misschien wel aan iets fijns! “Cho, wil jij snel gras en wat kruiden gaan plukken? Papa en mama gaan vanavond naar een bijeenkomst, dus we moeten op tijd klaar zijn.”
Natuurlijk wil Cho dat voor zijn moeder doen. hij drinkt wat grasthee en gaat op pad.
Onderweg denkt Cho weer aan de schooldag van vandaag. De juf deed vandaag zo anders dan anders. Ze mochten al vroeg stoppen met het werk en ze zei: “Kinderen, vandaag geef ik jullie een bijzondere opdracht! Als jullie thuis komen, mag je gaan zoeken naar een zwart boekje met heel veel letters erin.” Cho luisterde nog beter. Dát is een vreemde opdracht. De juf vertelde verder: “Waarschijnlijk hebben je vader en moeder dit boek verstopt. Maar als jij het vindt en morgen mee naar school neemt, krijg je een mooie beloning. Niet verklappen hoor. Als je thuis komt met je beloning zullen je ouders heel trots op je zijn.”
Eigenlijk komt het wel goed uit dat zijn papa en mama vanavond weg zijn. Dan heeft hij tijd om het zwarte boekje te zoeken. Zouden papa en mama ook zo’n boekje hebben? Hij heeft het nog nooit gezien….
Vlug zoekt hij een plekje op waar nog wat gras staat. Het wordt steeds moeilijker om gras te vinden. Zeker nu het herfst is. Hoe moet dat in de winter?, denkt Cho. Dan is er helemaal geen gras. Wat moeten ze dan eten?
Cho bedenkt dat de Grote Leider dan wel voor eten zal zorgen.. Toen de oogst mislukt was ging mama soep koken van gras. Oei, in het begin vond hij die grassoep vreselijk. Het is erg bitter. Maar nu is Cho er al helemaal aan gewend. Met een volle tas gras en kruiden komt Cho een uurtje later weer thuis.
Als papa en mama die avond naar de bijeenkomst gaan, zegt papa: “Cho, je bent al 8 jaar! Jij moet goed op het huis passen hoor!” Cho wordt helemaal warm van binnen. Papa is altijd zo goed voor hem. Nooit is hij boos en een pak slaag heeft hij ook nog nooit gehad. Nou dat is bij zijn vrienden wel anders.
Als papa en mama weg zijn begint Cho snel te zoeken, het hele huis door. Hij hoopt dat hij het zwarte boekje snel ziet. Hij denkt aan de beloning die de juf beloofd heeft. Misschien is het wel een zak maïs of nog lekkerder, een zak rijst.
Cho zoekt overal: onder het bed, in de keuken en in de woonkamer. Maar nog steeds heeft Cho geen zwart boekje gevonden. Wat nu als papa en mama geen boekje hebben?, denkt Cho. Zou dat erg zijn? Dan bedenkt Cho dat hij nog niet in mama’s kastje heeft gezocht. Hij kijkt nooit in haar kast. Mama en papa vinden het niet fijn als hij aan hun spullen komt. Een beetje onzeker doet Cho de kast van mama open. Ze heeft niet veel spullen. Een trui, wat sokken en dan… Wat ligt daar? Achter mama’s trui ligt een zwart ding. Zijn hand voelt…. zijn hart klopt in zijn keel …. het is een boekje. Gevonden! Voorzichtig slaat Cho het boekje open. Wat een boel kleine letters! Dit moet wel het zwarte boekje zijn wat de juf bedoelde. Snel gaat Cho naar zijn kamer en stopt het boek in zijn schooltas. Dan kleedt hij zich uit en gaat naar bed. Hij kan niet slapen zo opgewonden is hij. Hij hoort zelfs papa en mama nog thuiskomen. Cho doet net alsof hij slaapt en houdt zijn schooltas dicht tegen zich aan. Uiteindelijk valt hij toch in slaap.
De volgende morgen wordt Cho wakker van mama. Ze maakt thee van de kruiden die hij heeft gevonden. “Opschieten Cho, je bent erg laat wakker”, zegt mama. Cho loopt naar school het het zwarte boekje in zijn tas. Vanmiddag gaat hij mama blij maken. Misschien wel met een zak rijst…
Dan is het grote moment in de klas aangebroken. De juf vraagt: Wie heeft er een zwart boekje gevonden?” Cho heeft een naar gevoel in zijn buik. Hij twijfelt even. Dan staat hij op en schiet in de houding als hij zegt: “Ik juf.” De juf pakt het boekje aan van Cho en kijkt erin. “Goed zo”, zegt ze en loopt ermee de klas uit. In de klas wordt het muisstil. Wat zal Cho’s beloning zijn?
Als de juf terugkomt in de klas kijkt ze Cho lang aan. Hij wordt er verlegen van… een beetje bang. Hij durft niet te vragen om zijn beloning. De juf kijkt zo raar.
Als Cho in de middag na school thuis komt is alles anders. Papa zit aan tafel. Mama heeft rode ogen. “Cho, we willen je iets vragen.” Cho slikt en knikt. “Heb jij een zwart boek gevonden?” Weer knikt Cho. “Waar is het?”, vragen papa en mama. Dan doet Cho iets wat hij nog nooit heeft gedaan. Hij zegt: “Ik weet het niet. Ik had het meegenomen naar de bergen om te lezen. Maar ik ben het verloren.” Cho’s vader kijkt hem indringend aan.
Dan schreeuwt Cho het uit: “Ik weet het echt niet!”
Cho’s moeder pakt de grastas en geeft hem aan Cho. “Nou… ga dan maar eten zoeken”, zegt ze verdrietig. Cho rukt de tas uit haar handen en wil de kamer uit rennen. Hij schaamt zich zo. “Wacht even”, zegt papa. “Cho, we houden van je. Dat weet je toch? Wat je ook doet, wat er ook gebeurt. Zal je dat goed onthouden?” Cho houdt het niet meer uit. Hij wil de bergen in en daar eens flink uithuilen. “Ho, wacht even”, zegt papa. “Dit is heel belangrijk. Als je straks thuis komt en we zijn er niet, moet je ons niet gaan zoeken. Ga naar China. Hoor je mij?” Vader kijkt hem indringend aan. “Ook moet je niet in de buurt gaan vragen waar we zijn.” Cho begrijpt er helemaal niets meer van. “Ja, papa”, zegt hij. Snel rent Cho het huis uit. Tranen lopen over zijn wangen. Wat gebeurt er nu ineens allemaal? Hij wilde alleen maar papa en mama blij maken met een beloning.
Verdrietig zoekt Cho het gras voor die dag. Dan bedenkt hij dat hij alles aan papa en mama zal vertellen. Hij zal alles wat de juf zei over het zwarte boekje en wat Cho daarmee heeft gedaan tegen papa en mama zeggen. Papa zal niet meer zo verdrietig kijken als hij hem de waarheid zegt. Opgelucht loopt Cho naar huis. Vanaf de berg kan hij hun huis zien. Wat is dat nu…? Er staan een heleboel auto’s voor zijn flat. Dat gebeurt nooit. Cho wil al gaan rennen als hij ziet dat er mensen uit zijn huis naar buiten komen. Politie en… papa en mama! Ze worden in de auto geduwd en de auto rijdt weg. Cho ploft neer. Weg zijn ze!
Al heel lang zwerft Cho door het land. Hij is niet meer teruggegaan naar huis. Dat had papa immers gezegd. Hij mocht niet naar papa en mama gaan zoeken, nergens! Cho heeft nu geen bed, geen schone kleren en vaak niets te eten, hij is een kotjebi geworden. Kotjebi is een scheldwoord voor ‘zwervende zwaluw’: een straatkind, zonder vader of moeder, met niemand om hem te helpen.
Gelukkig had hij die nare dag zijn dikke winterjas aangedaan. Nu heeft hij een beetje warmte van de jas.
Gelukkig weet Cho ook welke kruiden en grassen hij kan eten. Dat heeft hij de laatste jaren wel geleerd. Maar hij kan ze niet koken. Soms komt hij andere kinderen tegen. Zij zien er net zo uit als Cho. Vies en mager. Cho praat wel eens met de kinderen. Maar na een tijdje doen ze vaak vervelend tegen hem. Ze pakken zijn kruiden af en dan hollen ze gauw weg. Dan heeft hij geen eten meer!
‘Thuis’ is wel erg ver weg. Het is zo lang geleden dat hij papa en mama heeft gezien, waar zouden ze heengebracht zijn? Misschien zijn ze wel in de gevangenis. Oh, wat heeft Cho spijt van wat hij heeft gedaan. Maar dat kan hij niet meer tegen papa en mama zeggen. Dat vindt Cho nog het allerergste. Hij denkt diep na. Dat zwarte boekje heeft zijn hele leven veranderd.
Opeens staat Cho stil. Hij hoort iets, héél zacht. Hij ruikt iets lekkers. Is dat vlees? Ja, het is de geur van gebakken vlees. Het water loopt hem in de mond. Hij slikt en slikt nog een keer. Op zijn tenen loopt hij verder…. Kijk, daar zit een man bij een vuurtje, zijn lippen bewegen. Er klinkt een heel zacht geluid, het lijkt wel of hij zingt!
Aan een stok boven het vuurtje hangen een rat en twee kikkers. Wat ruikt dat lekker. De man draait de stok met de diertjes langzaam rond boven het vuur.
Dan kraakt er een takje onder de voeten van Cho. De man kijkt op. Cho draait zich om en rent weg…. Tóch stopt hij weer. Het vlees ruikt zo lekker.
“Kom maar”, zegt de man. “Wil je ook wat?” Cho begrijpt er niets van! Nog nooit heeft hij meegemaakt dat iemand zijn eten met hem deelde.
Elke keer werd zijn eten afgepakt! Maar… deze man doet dat niet. Dat is vreemd.
Cho draait zich om en loopt naar de man. Hij heeft zo’n honger!! Samen eten ze het vlees.
Opeens moet Cho huilen. Zo lekker vindt hij het en zo blij is hij met dit eten. De man kijkt Cho vriendelijk aan. Net als papa. En dan begint Cho zomaar te vertellen. Hij vertelt van de juf in de klas, het zwarte boekje en dat hij het mee naar school genomen had. Ook vertelt Cho dat hij nog steeds geen beloning heeft gekregen en dat zijn papa en mama mee moesten in de auto. Cho wordt er verdrietig van. Misschien ziet hij papa en mama wel nooit meer…
De man heet Kang Dee. Hij luistert geduldig. Als Cho klaar is met vertellen en het uitsnikt van verdriet doet hij iets wat Cho nog nooit heeft meegemaakt. De man neemt Cho in zijn armen en begint zacht te praten. Maar hij praat niet tegen Cho, maar tegen Iemand anders. Iemand die Cho in ieder geval niet ziet. “Almachtige God, dank U dat U mij deze jongen hebt laten ontmoeten. Wat bent U een groot God. Wilt U met hem zijn en hem laten merken dat U van hem houdt? Help ons Heere als wij onderweg zijn. Bescherm ons en breng ons veilig in China. Amen.”
Dan staat Kang Dee op en zegt: “Zullen we dan maar gaan?” Cho begrijpt het niet. “Wat bedoelt u?” “Zullen we maar doen wat je vader heeft gezegd? Naar China gaan?”
Dan gaat Cho, samen met Kang Dee, op weg. Ze praten veel. Na een paar dagen komen ze bij de grote rivier. “Nu moet je heel goed naar mij luisteren. Je moet precies doen wat ik zeg!”, zegt Kang Dee. “We wachten hier tot het donker wordt en dan gaan we door de rivier naar de overkant. Daar, aan de overkant, ligt China.”
Vol spanning wachten ze tot het donker wordt. Cho ziet op een afstand soldaten voorbij lopen. Zouden de soldaten hen kunnen pakken?
Als het donker is geworden, fluistert Kang Dee: “Klim op mijn rug.” Cho doet wat hij zegt en zo loopt Kang Dee even later met Cho op zijn rug de rivier in.
Na een aantal stappen begrijpt Cho waarom hij op de rug van Kang Dee zit. Het water komt al bijna tot aan zijn schouders. Brrr wat is dat water koud. Na een tijdje zijn ze aan de andere kant van de rivier.
Kang Dee zet Cho op de grond en fluistert: “Je moet zachtjes naar die bosjes sluipen. Blijf dicht bij de grond.” Als de twee bij de bosjes aangekomen zijn mag Cho weer gewoon gaan lopen. Snel verdwijnen ze tussen de bomen. Als ze een flink eind gelopen hebben zegt Kang Dee: “ Hé , hé….we zijn veilig in China . Laten we hier maar eens gaan zitten en praten.” Cho doet wat hij zegt. Dan vraagt Kang Dae: “Wat denk jij dat het zwarte boekje was dat je vond in het kastje van je moeder?” Cho haalt zijn schouders op. Hij vindt het heel vervelend om aan het boekje te denken. Maar Kang Dae begint te vertellen.
“Je vader en moeder geloofden in God. Niet in Kim il Sung, maar in een God in de hemel. Deze God stuurde zijn Zoon met Kerstfeest naar de aarde. Hij kwam om voor al onze fouten te sterven aan het kruis. Het zwarte boekje is een Bijbel. Hierin vertelt God uit de hemel aan de mensen op aarde hoeveel Hij van hen houdt. Ook vertelt Hij hoe de mensen op aarde moeten leven. Jouw ouders geloven in deze God. Jij bent hun kind en zij hebben voor jou gebeden. En weet je wat ik nu zo mooi vindt”, zegt Kang Dee, “God heeft hun gebeden verhoort. Jij hebt mij ontmoet zodat ik jou in veiligheid kon brengen.”
Cho wordt heel nieuwsgierig naar deze God. En als Kang Dee zegt dat ze verder moeten lopen, praten ze samen verder.
Opeens hoort Cho een geluid in de verte! Net als mama wel eens heel zacht zong. Net als Kang Dee bij het vuur… Ja, hij hoort zingen…. Daar!
Dan roept hij:” Dáár… daar klinkt een lied!!!” Het komt uit een huis met een kruis op de deur.
Samen gaan ze naar binnen. Er komen mensen naar hen toe en omhelzen hen.
Cho ziet eten… zoveel heeft hij nog nooit gezien! Hij mag nemen zoveel hij lust.
Cho mag hier ook slapen.
In dit huis met het kruis krijgt hij een boek. Er staan letters in en heel veel mooie platen. In dit huis leert Cho ook de Heere, de God van zijn vader en moeder kennen. Hier leert Cho liederen zingen…
Hóór! Daar klinkt een lied! En…. Cho zingt mee:
Samen in de Naam van Jezus, heffen wij de lofzang aan!
Bron: verhaal van Open Doors.