Een kerstverhaal over vervolgde christenen. Yin woont in een land waar geloven in Jezus verboden is. Toch vertellen haar ouders over Jezus. Maar dan moeten ze vluchten, het wordt te gevaarlijk…
Het volk dat in duisternis wandelt
Het is donker. Yin zit op de koude vloer van de hut. De ijzige wind waait door het strodak naar binnen. In de verroeste kachel brandt een klein stuk hout. Yin kruipt nog dichter tegen mama aan onder de deken. Mama houdt een kaars vast om papa licht te geven. Hij leest uit de Bijbel. Nog één nacht, dan is het kerst.
‘Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen…’
‘Papa, stil’, fluistert Yin ineens, ‘ik hoor iets buiten.’
Papa doet meteen de Bijbel dicht, blaast de kaars uit en loopt naar het raam. Mama pakt de Bijbel, ze verstopt hem onder haar matras die op de vloer ligt en gaat erop liggen. Nog even kijkt ze de hut rond; niets wijst er meer op dat ze uit de Bijbel lazen.
‘Kom’, fluistert ze tegen Yin.
Yin weet wat ze moet doen, op het matras gaan liggen, en net doen of ze slaapt. Ze loopt over de koude vloer en gaat dicht tegen mama aan liggen. Papa gluurt door het raam naar buiten. Sluipt er iemand rond de hut? Heeft iemand gehoord dat ze uit de Bijbel lazen? Als dat zo is, dan zijn ze nu in groot gevaar. Maar hoe kun je net doen of je slaapt als je bang bent?
In het land waar Yin woont, is het streng verboden om in de Heere Jezus te geloven. Papa is al twee keer opgepakt en heeft in de gevangenis gezeten. Papa en mama worden scherp in de gaten gehouden. Al een tijd zijn ze niet meer veilig in hun eigen huis. Toch lezen ze elke dag uit de Bijbel. Meestal lezen ze ’s avonds laat of soms ’s nachts. Elke dag leert Yin nieuwe Bijbelteksten uit haar hoofd. Dat moet van papa. Misschien komt er een dag dat ze geen Bijbel meer hebben. Papa heeft in de gevangenis hele hoofdstukken uit de Bijbel doorgegeven aan andere gevangenen.
Het blijft minutenlang stil. Alleen de harde wind waait om de hut.
‘Yin, wat hoorde je?’ vraagt papa zacht.
‘Er kraakte iets, alsof er iemand liep, aan de achterkant van de hut.’
‘Het kan de wind geweest zijn’, zegt mama.
Yin schudt haar hoofd, ze weet zeker dat het iets anders was.
Ineens hoort ze het weer. Het geluid is vlak bij haar. Ze wil hard gillen, maar houdt haar mond stijf dicht. Getik tegen de achterkant van de hut. Papa en mama horen het ook. Er wordt getikt: twee keer snel, twee keer langzaam. Het moet Ling zijn, het is het afgesproken teken. Yin begrijpt wat dit betekent, het zou toch niet zo zijn dat ze nu…? Dat ze vannacht…?
‘Ik ga naar buiten’, zegt papa.
‘Wees voorzichtig’, fluistert mama. ‘Het kan ook een valstrik zijn.’
Papa opent de deur, een koude windvlaag waait naar binnen. Als hij langs het kippenhok loopt in de richting van de wc die buiten staat, fladdert er een kip omhoog. De houten, gammele deur van de wc knarst open.
‘Het is zover’, fluistert een stem. Het is Ling. ‘We vertrekken vannacht. Kom met je vrouw en Yin over een uur naar de afgesproken plek in het bos. Tegen de morgen wordt er een sneeuwstorm verwacht. Voor die tijd hopen we in onze schuilplaats te zijn’.
Papa sluit even zijn ogen. ‘We zullen er zijn. Bid voor ons’. Langzaam loopt hij terug naar de hut. Voorzichtig sluit hij de deur achter zich en kijkt naar Yin en mama. Vragende ogen kijken hem na.
‘Toch niet vannacht?’ vraagt mama fluisterend.
Langzaam knikt hij.
‘Maar het is kerstnacht’, zegt Yin.
Papa knielt bij Yin neer en streelt over haar dikke zwarte vlecht.
‘Ik denk dat er geen betere nacht is om te vluchten. De kans dat we door de politie gepakt worden, is klein. Over een uur moeten we op de plek zijn in het bos. Daarvandaan zal een gids ons verder brengen door de bergen naar onze schuilplaats.’
Over de sneeuwstorm zegt hij geen woord.
‘Kom, Yin, ik help je met aankleden’, zegt mama.
Papa loopt naar een kleine kast en pakt er een paar kranten uit. Die heeft hij in het geheim verzameld op zijn werk voor deze vlucht. Mama drukt een krant en een kussen tegen het lichaam van Yin. Alle kleren die ze heeft trekt ze aan, een dunne jurk en een zomerjas. Een winterjas heeft ze niet. Daaroverheen doet mama nog een plastic tas. Papa propt een stuk krant in haar oude, versleten schoenen. Sokken doet ze om haar handen. Yin kijkt mama aan, tranen glinsteren in haar ogen. Yin slaat haar armen om mama heen.
‘Mam, ik weet dat God bij ons is, maar toch ben ik bang’. Een glimlach komt op mama’s gezicht.
Yin gaat op haar matras zitten en kijkt de hut rond. Het is niet groot, maar wel hun huis.
En nu is het zover. Ze moeten weg. Ze moeten vluchten omdat ze in de Heere God geloven en de Bijbel lezen. Morgen is het kerst. In hun hut kun je dat nergens aan zien. Daar hebben ze geen geld voor. Maar dat is niet zo belangrijk. Het allerbelangrijkste is dat de Heere Jezus naar de aarde is gekomen om voor haar zonden te sterven. Wat had papa een mooie tekst gelezen net, die had ze nog nooit gehoord. Over een volk dat in duisternis wandelt, en een groot licht zou zien. Ze zou graag zelf in de Bijbel willen lezen. Maar geld om naar school te gaan was er niet en dus had ze nooit leren lezen.
Yin kijkt naar papa. Hij bindt een deken om zijn lichaam. Daaronder verstopt hij zijn Bijbel. Dat is gevaarlijk. Als ze gepakt worden en de Bijbel wordt gevonden, gaat papa weer de gevangenis in en dan komt hij er misschien wel nooit meer uit. Afgelopen zondagnacht waren ze naar de kerk geweest, in het geheim. Daar was een inval gedaan. Gelukkig konden ze ontsnappen. Alleen de dominee was opgepakt. Waarschijnlijk heeft iemand die ook in de kerk was hen verraden. Niemand kunnen ze zomaar vertrouwen.
‘Alles klaar?’ vraagt mama.
Papa knikt. ‘We hebben nog een half uur’.
‘Laten we met elkaar bidden’, zegt mama.
Met zijn drieën knielen ze op de vloer en vouwen hun handen. De ruwe handen van papa sluiten zich om de kleine handen van mama en Yin.
‘Trouwe God, Vader in de hemel. U weet dat we gaan vluchten. U bent onze Bewaarder en Gids. Wilt U ons veilig brengen naar onze schuilplaats nu we een barre tocht gaan maken in deze kerstnacht? Amen’.
‘Amen’, fluisteren mama en Yin. Yin voelt zich rustiger worden.
Papa kijkt Yin en mama aan.
‘Luister. We gaan een lange tocht maken. Blijf dicht bij elkaar. Praat zo min mogelijk. Elk geluid kan ons verraden.
‘Yin’, papa tilt haar hoofd op, ‘vaak maken we tochten ’s nachts als we naar de kerk gaan. Jij bent dapper en sterk. Deze tocht is veel langer en zwaarder, maar ik weet dat je het kunt. Als we deze tocht tot een goed einde brengen, zijn we morgen op een veiliger plaats’.
Als ze opstaan en naar deur lopen, kijkt Yin nog een keer achterom. Hun huis, hun hut, laten ze nu achter. Zal ze die ooit nog terugzien? Een rilling gaat door haar heen als ze de ijzige winternacht instappen. Dicht langs de hut lopen ze naar de achterkant van hun hut en verdwijnen het bos in. De wind snijdt scherp in hun gezicht. Op de bevroren grond loopt het moeizaam. Minutenlang lopen ze
door het bos. Het is aardedonker en moeilijk om papa te volgen. Ineens staat hij stil. Is er onraad? Heeft hij iets gehoord? Maar hij loopt alweer verder, langzamer. Ineens klinkt er gekraak van takken, vlakbij. Yin grijpt mama vast. Mama slaat haar arm stevig om Yin heen. Er stapt iemand achter een struik vandaan. Yin begrijpt dat deze man hun gids is. Hij zal hen verder leiden door de gevaarlijke bergen. Kilometers lang lopen ze door een dicht bos. Ze zijn omringd door duisternis. Alleen het geknerp van hun voetstappen op de bevroren grond is te horen. De kou trekt door de kranten heen. Yins benen worden stram en stijf. Soms glijdt haar voet weg op een stuk glad ijs. Lange tijd lopen ze zonder dat er woord wordt gesproken. Yin is moe en verkleumd. Het lopen gaat steeds moeilijker. Soms struikelt ze, maar papa trekt haar telkens weer omhoog en streelt met zijn hand over haar hoofd.
‘Volhouden’, fluistert hij.
Dat geeft haar weer kracht om door te gaan. Ze denkt aan al die keren dat ze ’s nachts een reis maakten om naar de kerk te gaan. Het is altijd gevaarlijk. Maar deze vlucht is anders. Ze weet niet waar ze naartoe gaan. Misschien komen ze nooit meer terug in hun hut. Om hen heen wordt het lichter, ze lopen het bos uit. Meteen krijgt de ijzige wind meer vat op hen. Yin buigt voorover. Ze kan bijna niet meer. De wind is zo sterk, en zo snijdend koud.
‘We stoppen’, klinkt er ineens een stem. Hun gids draait zich om en komt naar Yin.
‘We zijn al ver, omdat jij het zo lang hebt volgehouden’, zegt de man rustig. ‘We nemen een paar minuten rust om brood te eten. Kom’.
Ze lopen van het smalle pad af, een stuk naar beneden. Het voelt hier iets beter aan omdat er minder wind is.
‘Ga hier maar zitten’, zegt de gids.
Yin gaat tussen papa en mama inzitten. Papa trekt onder zijn jas de deken vandaan en slaat hem om Yin heen.
‘Sluit je ogen eens, Yin’, zegt de gids.
Yin schrikt. Wat gaat er gebeuren? Is die man wel echt te vertrouwen?
Papa legt zijn hand op haar hoofd. ‘Ssst’.
Er gebeurt niets. Ze horen alleen de wind, die huilt om de rotsen heen.
‘Yin, dit moet je zien’, zegt de gids. ‘Kijk eens omhoog in deze bijzondere nacht’.
Yin kijkt langzaam naar boven. Dan ziet ze een hemel zo mooi, zo vol sterren.
‘Ohh…’
Het is kerstnacht. De wijzen uit het Oosten zagen een ster, die ging voor hen uit. God wees hun de weg.
‘God ziet ons’, zegt de gids. ‘We hebben nog een moeilijk stuk te gaan. Yin, als je niet meer verder kunt, kijk dan naar de sterren. Denk aan de ster van de wijzen. Dat geeft jou kracht om door te gaan’.
De man knipt een lantaarn aan. Nu ziet Yin het gezicht van hun gids, een oude man met vriendelijke ogen, die haar bemoedigend aankijken. Onder zijn kleren vandaan pakt hij een paar stukken brood en deelt die uit. Het brood is bijna bevroren. Papa dankt voor dit stuk brood en bidt vurig om Gods kracht voor het laatste stuk van hun vlucht. Moeizaam staan ze op. De gids krijgt gelijk. Het tweede stuk is nog zwaarder dan het eerste. Ze lopen over nauwelijks begaanbare paden. Dwars door struiken. Hun gids kapt met een mes lange takken af. Als Yin omhoogkijkt, ziet ze wolken langs de hemel jagen. Steeds meer.
De wind wordt almaar sterker en ijziger. De gids staat stil en draait zich om.
‘Probeer door te blijven lopen, het weer wordt grimmiger. De sterker wordende wind verraadt dat de voorspelde sneeuwstorm steeds dichterbij komt.’
Yin kan nauwelijks meer rechtop lopen. Ze stopt om op adem te komen. Rechts wordt het lichter, en het pad smaller. Links voelt ze een rots.
‘Leg je hand tegen de rots’, zegt papa.
Ze begrijpt het, ze lopen langs het diepe ravijn. De wind huilt om de rotsen. Angst gaat door haar heen. Een misstap en ze zal in de diepte vallen. Ze voelt de tranen langs haar wangen lopen. Opeens
glijdt haar voet weg en ze geeft een ijzige gil, die weerkaatst tegen de bergen. Als iemand het gehoord heeft… Papa pakt haar stevig vast.
‘Klem je tegen de rots’. Ook in papa’s stem klinkt angst door. ‘Voetje voor voetje’.
Yin kan niet meer. Haar lichaam is verstijfd. Dan ineens denkt ze aan de woorden van hun gids. De sterren. Ze kijkt omhoog. Een stralende sterrenhemel is het niet meer. Maar tussen de wolken zijn nog wel een paar sterren te zien. God is bij haar!
‘Het gevaarlijkste stuk hebben we gehad, Yin. We zijn bijna bij onze schuilplaats’, klinkt de stem van de gids even later.
Een gevoel van opluchting en dankbaarheid gaat door haar heen.
Ze komen bij een rotspartij. De gids slaat zijn arm om Yin heen. ‘We zijn bijna bij onze voorlopige schuilplaats. Hier zullen we de rest van deze nacht doorbrengen en kerst vieren met elkaar. Morgennacht gaan we verder naar het volgende dorp in de bergen. Kom maar achter mij aan’.
De man schijnt met zijn lantaarn naar binnen. Yin ziet een donkere gang. Mama bukt om, achter de gids aan, naar binnen te gaan. Yin schuifelt achter haar aan. Papa sluit de rij. Het ruikt muf in de gang en de wanden voelen vochtig aan. Maar er is geen koude wind. Als ze de lange gang door zijn, komen ze in een grote ruimte. De gids steekt een olielamp aan. Yin knippert met haar ogen. Een gelige gloed van de lantaarn verlicht de grot. Er liggen een paar matrassen en dekens. Uitgeput valt Yin erop neer. Z trilt over haar hele lichaam.
In het vage licht van de lamp ziet Yin hoe haar kleren aan flarden zijn gescheurd.
‘Mam, kijk eens naar mijn benen’, zegt ze verschikt. Haar benen zitten onder de schrammen en gedroogd bloed. ‘Daar heb ik niks van gevoeld’.
‘Dat komt door de kou’, zegt papa. Hij heeft allemaal schrammen in zijn gezicht.
‘Laten we God danken’, zegt de gids. ‘Hij heeft ons veilig hier gebracht’.
Papa knikt. Het lukt Yin niet om haar handen te vouwen. Ze legt ze over elkaar.
Na het gebed valt er een eerbiedige stilte.
‘Mama, laten we een kerstlied zingen’, zegt Yin. ‘Hier kunnen we zingen, thuis kan dat niet, en bij de kerkdiensten zingen we ook niet. Maar hier kan niemand ons horen behalve God’.
Mama knikt. ‘Zullen we “Stille Nacht” zingen?’
Yin knikt. ‘Eerst “Stille Nacht” en daarna “Ere zij God”.’
Vier stemmen vullen de holte van de grot. Papa’s gedachten gaan terug naar de tijd in de gevangenis. Deze liederen heeft hij geleerd van een oude man, een christen. Hij mocht het weer aan andere gevangenen leren en aan mama en Yin. Nu zingen ze het hier in deze grot. Na het amen pakt papa onder zijn kleren zijn Bijbel vandaan.
‘Ik zal het kerstevangelie lezen’.
‘Papa, wilt u die tekst nog eens lezen die u las toen we nog thuis waren? Over dat volk en die duisternis en het licht.’
Papa slaat zijn Bijbel open bij de bladwijzer, Jesaja 9.
‘Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien’.
‘Papa, wij zijn ook een volk dat in duisternis wandelt. Omdat wij in ons land niet in God mogen geloven en uit de Bijbel lezen’.
Papa kijkt Yin aan en streelt over haar haar. Hij zoekt Lukas 2 op.
‘Kijk, pap, daar!’ zegt Yin ineens blij. Haar stem weerkaatst in de grot. Ze wijst naar de opening van de grot. ‘Licht!’
Door de opening van de grot straalt licht naar binnen. Het licht van de nieuwe dag die is aangebroken. Het is kerstmorgen. Jezus in een kribbe: de Morgenglans der eeuwigheid.
Geschreven door: Teunie Suijker
Uit: Kerstverhalen, Licht in de duisternis