Een kerstverhaal over Mariam, ergens in Afrika. Ze kan niet naar school omdat haar moeder ziek is en ze voor haar broertje moet zorgen. Maar met Kerst krijgt ze toch een groot cadeau.
Verdriet om een kinderbijbel
‘Ga je mee?’, roept Alicia. Verdrietig schudt Mariam haar hoofd. ‘Nee, mama is weer ziek. Ik moet voor Elvin zorgen.’ ‘Dan neem je hem toch mee?’, antwoordt Alicia. ‘Dat kan niet. Ik moet nog water halen en op het land werken.’ ‘Dan ga ik vandaag alleen’, zegt Alicia. Mariam kijkt haar met tranen in haar ogen na. Ze gaat graag naar school. Lezen en schrijven vindt ze erg leuk. Later wil ze juf worden, maar zal dat ooit lukken? Op deze manier niet. Ze is al 10 jaar en zit nog steeds in klas 1 van de ‘primaryschool’ (groep 3 van de basisschool). Philip, haar broertje van 8 jaar, zit ook in klas 1. Hij kan beter lezen dan Mariam. Zij kan maar af en toe naar school.
Niet denken nu. Ze moet voor haar broertjes zorgen. ‘Ivan, waar ben je?’, roept ze. Hij komt net om het hoekje van de hut. ‘Kom, je moet naar school.’ Ze bindt Elvin in een doek op haar rug en loopt met Ivan aan haar hand in de richting van het dorp. Ivan vindt het prachtig om naar school te gaan. Hij gaat naar de ‘pre-school’ (groep 1 van de basisschool, een soort kleuterschool). Mariam zucht. Waarom kunnen haar broertjes wel naar school en zij niet? Ze wordt boos. Anderen wel en zij niet. Bah!! Het is niet eerlijk. Ze brengt Ivan naar de hut in het midden van het dorp. De hut is niet groot, maar er gaan ook niet veel kinderen naar de pre-school. Ivan rent naar zijn vrienden. Dat gaat goed, denkt Mariam. Dan kan ik snel naar huis en aan het werk.
Ze zoekt een grote emmer op. Misschien kan Elvin wel bij mama blijven. Dat is makkelijker als ze water moet halen. Mama ligt in een hoekje van de hut op een matje op de grond. ‘Kan Elvin bij u blijven? Dan ga ik water halen.’ Ze zet Elvin op de grond bij het matje. Misschien slaapt hij nog wel even. Ze pakt de emmer, zet die op haar hoofd en loopt naar de rivier. In de regentijd is het gelukkig niet zo warm. Door de regen is het pad naar de rivier glibberig. Ze moet goed kijken waar ze loopt. Na een kwartier is ze bij de rivier. Ze kan heel makkelijk een emmer water scheppen. Er staat veel water in de rivier. Maar ze ziet het al: dit water kunnen ze zo niet drinken. Door de regen stroomt het water hard. Het is niet helder. Ze zal het water moeten laten staan, zodat het zand kan zakken. Straks moet ze het nog koken. Bij de rivier lopen een paar vrouwen. ‘Is mama er niet?’, vraagt de moeder van Alicia. ‘Ze is te zwak om water te halen’, antwoordt Mariam. ‘Jammer, dat je niet naar school kunt’, is het antwoord. Hé…, waarom moet de moeder van Alicia dit nu zeggen? Ze was school even vergeten. Nu moet ze er weer aan denken. Ze voelt zich weer boos worden.
Met de emmer op haar hoofd loopt ze terug naar de hut. Ze kijkt om het hoekje. Elvin slaapt. Weet je wat ze doet? Ze gaat nog een emmer halen. Dan kan ze morgenochtend het water gelijk gebruiken. Na een half uur is ze terug met de tweede emmer. Het rode zand is al een beetje gezakt. Voorzichtig schept Mariam wat water uit de emmer in een pan. Ze legt een paar stukjes hout tussen de stenen, steekt het aan en zet de pan op de stenen. Zo, dat kan alvast koken.
Intussen is Elvin wakker geworden. ‘Mai.., Mai…’, roept hij. Mariam loopt de hut in en pakt hem op. Mama zit overeind. ‘Fijn, dat je water gehaald hebt, Mariam. Kun je ook wat kleren wassen bij de rivier? Ze liggen bij de deur.’ ‘Zal ik Elvin nu meenemen?’, vraagt ze. Mama knikt. Mariam pakt de mand met kleren en zet die op haar hoofd. ‘Kom Elvin, ga je mee?’ Vrolijk dribbelt hij achter haar aan. Oei, denkt Mariam. Had ik dat maar niet gevraagd. Straks valt hij in de modder en moet ik nog meer kleren wassen. Ze gaat met hem aan de kant van het pad lopen, in het gras. De zon schijnt en het pad droogt al iets op. Bij de rivier zet ze de mand op de grond. Ze spoelt de kleren uit. Dan legt ze een paar shirts op een steen. Met een stok slaat ze erop. Als Mariam ziet dat de kleren schoon zijn, neemt ze een paar andere kleren. Elvin zit bij
haar op de grond. Ze heeft voor de zekerheid zijn kleren uitgedaan, anders kan ze blijven wassen. Hij speelt met een stokje in het water. Als ze het vuil uit de kleren geslagen heeft, spoelt ze alles nog eens goed na. Zou het schoon genoeg zijn? ‘Kom Elvin, we gaan naar huis’, zegt ze na een poosje. Oef… de mand is heel zwaar met al die natte kleren. Als ze met Elvin terug wil lopen, ziet ze mama in de verte aankomen. ‘Lukt het allemaal? Kreeg je de kleren een beetje schoon met het water van de rivier?’, vraagt mama. ‘Ik hoop het’, antwoordt Mariam. ‘Ik zal Elvin voor je meenemen.’ Samen lopen ze terug naar het dorp. Mariam merkt dat het eindje lopen naar de hut bijna teveel is voor mama. Zie je wel? Ze is niet voor niets thuis. Ze wil niet meer boos zijn als ze niet naar school kan. Toch vindt ze het wel heel moeilijk.
Bij de hut hangt ze de kleren zo goed mogelijk over een touw, want ze moeten nu snel drogen. Vanmiddag kan het weer gaan regenen. Mama zit op een krukje bij de deur. ‘Goed zo, Mariam.’ Als ze klaar is, gaat Mariam bij mama op de grond zitten. ‘We moeten nog naar het land’, zucht mama even later. ‘We moeten zaadjes in de grond stoppen. Anders hebben we na de regentijd geen eten.’ Mariam begrijpt het wel. Toch zegt ze: ‘Kan papa dat niet doen? Wanneer komt hij thuis?’ ‘Dat weet ik niet. Als hij werk in de stad heeft, blijft hij daar. Dan moeten wij op het land werken.’ Mariam knikt en zegt: ‘Philip kan ook best helpen vanmiddag. Hij is al 8 jaar.’ ‘Dan gaan we met z’n allen. Ik hoop dat het dan nog niet regent. Anders lukt het niet.’ Gelukkig schijnt ’s middags de zon. Ze stoppen zoveel mogelijk zaadjes in de grond. Fijn, denkt Mariam. Dan hebben we straks weer eten.
Die week kan Mariam niet meer naar school. Elke dag moet ze helpen. De andere kinderen uit het dorp ziet ze telkens naar school lopen. Zij niet! Maar… er is nog iets. Gisteren zei mama: ‘Mariam, ik kan het schoolgeld voor jou niet betalen. Papa is nog niet terug en het geld is bijna op. We hebben het nodig voor het eten.’ Mama keek verdrietig. Ze weet dat Mariam graag naar school gaat.
Vandaag is het zondag. Mariam neemt haar broertjes mee en gaat naar de kerk in het dorp. Daar wordt zondagsschool gehouden. Ze geniet altijd van de verhalen die ze uit de Bijbel hoort. Eén ding vindt ze jammer: omdat ze niet naar school gaat, kent ze bijna geen Swahili. Ze kan zelf niet in de Bijbel lezen. Ze hebben zelfs geen Bijbel in hun hut. Mariam luistert daarom extra goed. Ze wil het verhaal aan mama vertellen. Mama was vanmorgen weer te moe om mee te lopen naar de kerk.
Bij het kerkje lopen al meer kinderen. Mariam loopt met Elvin het kerkje in. De andere jongens komen straks naar binnen. Voorin de kerk staat de juf. Wie staat er bij de juf? Een vreemde, witte man, een mzungu. Wat moet die hier? Mariam wordt een beetje verlegen. Er komen bijna geen blanke mensen in hun dorp. De mzungu lacht vriendelijk. ‘Hajambo, habari?’ Mariam kent deze Swahili woorden: ‘Hallo, hoe gaat het?’ Zacht antwoordt ze: ‘Nzuri (= goed).’ Ze durft niets meer in het Swahili te zeggen. De mzungu zal haar vast erg dom vinden.
Als de kinderen op de smalle bankjes in de kerk zitten, gaan ze eerst zingen. De liedjes kent Mariam gelukkig. Die hebben ze al zo vaak gezongen. Na het bidden gaat de mzungu bij de juf staan. ‘Ik ga jullie een verhaal vertellen’, zegt hij. ‘Ik doe dat in het Swahili. De juf vertaalt het in jullie stamtaal.’ Mariam zucht. Fijn, anders begrijpt ze het verhaal niet en kan ze niets aan mama vertellen.
Mariam vergeet alles om zich heen. Wat kan de mzungu mooi vertellen. Ze ziet het voor zich: een rijke man, die in een prachtig huis woont. Er komen knechten naar hem toe die vertellen dat vreemde mannen alle koeien gestolen hebben. Even later komt er nog een knecht. Hij vertelt dat de schapen getroffen zijn door het onweer. Er komt een andere knecht: die vertelt dat de kamelen gedood zijn door vijanden.
Tenslotte vertelt een knecht dat het huis waar zijn kinderen bij elkaar waren, ingestort is. Al zijn kinderen zijn gestorven. Mariam begrijpt heel goed dat de man erg verdrietig is. Toch gelooft hij in de Heere God en heeft hij Hem lief met zijn hele hart. Daarna wordt de man zelf ernstig ziek. Wat erg! Maar Job blijft geloven in God. De mzungu heeft een mooi boek bij zich met platen over het verhaal. Mariam luistert zo goed, dat ze niet eens meer aan haar broertjes denkt. Ze zou zo graag ook een boek hebben over de Bijbel. Maar ja, ze kan niet lezen. Dus…
Als ze gaan zingen, kijkt ze om zich heen. O ja, ze zit op de zondagsschool. Gelukkig zit Elvin bij Philip en Ivan. Na de zondagsschool loopt ze met haar broertjes terug naar de hut. Mama zit in de schaduw buiten. Mariam vertelt alles aan mama. Ze heeft het goed onthouden. ‘Hij had een boek met hele mooie platen. Als ik…’ Verschrikt slaat ze haar hand voor haar mond. Nee, dat kan ze echt niet zeggen. Zo gaan de dagen van Mariam voorbij: ze haalt water, doet de was, kookt eten en maakt de vloer van de hut schoon.
Een paar weken later wil ze bij mama in de schaduw van de hut gaan zitten, als ze Philip aan ziet komen. Wat loopt hij vreemd. Hij strompelt een beetje. Net of hij te moe is om te lopen. Zou hij gevallen zijn? Hij stopt en wenkt Mariam. Ze loopt naar hem toe. ‘Dragen’, zegt hij. Mariam ziet dat hij bijna niet kan lopen. Ze probeert hem op haar rug te dragen. Voetje voor voetje loopt ze verder. Philip is best zwaar. Bij de deur ploft hij op de grond. Mama vraagt: ‘Wat doe je, Philip? Waarom ben je niet op school?’ Philip stamelt: ‘Moe… Ziek…’ Mariam ziet dat de kleur van zijn huid anders is. Mama voelt aan zijn hoofd. ‘Je hebt koorts. Ga maar op je matje liggen.’ Philip is bijna te moe om overeind te komen. Mariam laat hem wat water drinken uit de kalebas (= een kruik die ze maken van een vrucht en versieren met kraaltjes; het water blijft er een beetje koel in). Dan kruipt hij de hut in. Mama loopt hem achterna en gaat bij hem zitten.
Philip knapt niet op. Hij blijft warm. Hij wil alleen drinken. Mariam denkt: zou hij malaria hebben (= een ziekte die je meestal krijgt door een muggenbeet; je krijgt koorts, hoofdpijn, koude rillingen en spierpijn)? Dan moet hij tabletten hebben. ‘Mama, waar kan ik medicijnen voor Philip halen?’, vraagt ze. ‘Ik heb geen geld’, zegt mama. ‘We moeten wachten tot hij beter wordt.’ Mariam hoopt dat papa thuiskomt en geld heeft voor medicijnen. Helaas…Twee dagen gaan voorbij en Philip wordt steeds zieker.
‘Morgen komt de ‘mobil clinic’ (= een soort rijdende kliniek). Kan de zuster Philip helpen?’, vraagt Mariam. Mama haalt haar schouders op. Dan schudt ze haar hoofd: ‘Geen geld.’ Mariam hoort de ‘mobil clinic’ in het dorp stoppen. Ze is vast besloten: ze gaat aan de zuster vragen of zij haar broertje beter kan maken. Ze rent naar de auto: ‘Sister, sister.’ De zuster haalt van alles uit de auto en zet haar spullen klaar. ‘Mijn broertje… is ziek’, hijgt Mariam. ‘Laat hem maar bij me komen’, zegt de zuster. ‘Dat kan niet. Hij is te ziek’, zegt Mariam. En nog snel erachteraan: ‘Mama heeft geen geld.’ ‘Kom straks maar terug. Dan ga ik even mee’, geeft de zuster als antwoord.
Mariam loopt terug. ‘Mama, straks komt de zuster kijken.’ Opnieuw schudt mama haar hoofd en fluistert: ‘Geen geld.’
Aan het eind van de morgen loopt Mariam voor de tweede keer naar de auto. Er staan niet veel mensen meer te wachten. ‘Gaat u nu mee?’, vraagt ze ongeduldig. ‘Nog even geduld.’ Al snel loopt de zuster mee naar de hut. Ze bukt en loopt naar binnen. Ze voelt aan Philips hoofd. Ze houdt zijn pols een tijdje vast en zegt dan: ‘Hij is erg ziek. Ik moet hem meenemen naar het ziekenhuis.’ Mariam schrikt. Is haar broertje zo ziek? Hoe moet het nu? De zuster zegt tegen
mama: ‘Kunt u mee naar het ziekenhuis? Maakt u zich geen zorgen over het geld. Dat komt later wel.’
Als de zuster klaar is in het dorp, rijdt ze de auto naar de hut. Voorzichtig tilt ze Philip in de auto. Ook mama stapt in. Wat is ze moe, denkt Mariam. Maar het kan niet anders. ‘Zul jij goed voor de anderen zorgen?’, vraagt mama nog. Mariam knikt. Ze heeft een brok in haar keel. Zal Philip beter worden? Komen ze snel terug? Mama moet nu voor Philip zorgen. Dan denkt ze aan zondagmorgen. De man uit het verhaal geloofde in God, wat er ook gebeurde. Mag zij bidden tot die God? De mzungu zei dat je alles aan God mag vragen. Zachtjes bidt ze: ‘God, ik weet het niet zo goed. Ik wil zo graag dat Philip beter wordt. Ik zou het fijn vinden als mama niet zo snel moe was. Ik wil zo graag naar school.’
‘Mai.., Mai…’ Mariam draait zich om. Ze hoort Elvin in de hut roepen en beseft dat ze voor hem en Ivan moet zorgen. Ze wil de hut inlopen. Dan hoort ze: ‘Mariam, luister eens.’ Het is de moeder van Alicia. ‘Ik zag mama wegrijden in de auto van de zuster. Ze vroeg of ik elke dag even bij jou kon kijken. Als het niet lukt, moet je bij me komen.’ Dankbaar kijkt Mariam haar aan. Zie je dat ze niet alleen is? Zou God haar gebed gehoord hebben?
Een week later hoort Mariam getoeter in het dorp. Dat gebeurt alleen als de ‘mobil clinic’ komt. Het geluid wordt sterker. Mariam gaat in de deur van de hut staan. Ziet ze iets? Ja, een busje. Het stopt voor hun hut. Mariam ziet wie in het busje zitten: mama en Philip. Blij rent ze naar buiten: ‘Mama, is Philip beter?’ De bestuurder stapt uit de auto. Nu ziet Mariam wie het is: … de mzungu van de zondagsschool. Hij lacht naar haar: ‘Hoi Mariam.’ Hij zegt nog meer, maar Mariam begrijpt hem niet goed, omdat hij in het Swahili praat. Hij wijst in de richting van de school. Moet hij daar soms zijn? En heeft hij daarom mama en Philip meegenomen?
Mama stapt uit en helpt Philip. ’Ben je helemaal beter?’, vraagt Mariam. ‘Een beetje. Ik heb pilletjes gekregen en moet veel rusten.’ Ze lopen naar de hut. De mzungu geeft mama een hand en legt zijn andere hand op de schouder van Philip. ‘God heeft jou beter gemaakt.’ Mariam kijkt hem aan: hij zegt het in hun stamtaal. Dat begrijpt ze goed. Ze knikt. Ja, God heeft Philip beter gemaakt. Dat weet ze zeker. Bidden helpt, denkt ze.
Elke dag wordt Philip sterker. Soms gaat hij ’s morgens naar school. Hij vindt het fijn. Mariam merkt dat mama ook minder moe is. ‘Mariam, ze waren in het ziekenhuis zo goed voor ons. Ik heb ook pilletjes gehad.’ ‘En het geld?’, vraagt Mariam. Ze weet nog goed dat mama elke keer zei: ‘Geen geld!’ ‘Ik hoef op dit moment niets te betalen. Misschien later. Ik wil ook dat jij weer naar school gaat.’ Mariam is zo blij als ze dat hoort. ‘Mag ik dan elke dag?’ ‘Nu mag je ’s morgens. Als ik nog sterker wordt, mag je de hele dag.’
De volgende morgen huppelt Mariam naar school. ‘Alicia, ik mag weer naar school. Nu kan ik leren lezen.’ Alicia is ook blij. ‘Weet je dat ik een boek gekregen heb?’, vraagt ze. ‘Een boek?’, vraagt Mariam ongelovig. ‘Ja echt, van de mzungu. Zo’n boek met plaatjes dat hij op zondagsschool liet zien. Ik kan het ook al een beetje lezen. De bijbelverhalen zijn in onze taal geschreven.’ ‘Waar leer je dat dan?’ ‘Gewoon in de klas. De juf heeft boekjes in onze stamtaal. Elke keer leren we meer woorden.’ Mariam kan het niet geloven. ‘Dat wil ik ook. Mag ik het boek zien?’ ‘Heb je vanmiddag tijd?’, vraagt Alicia. ‘Misschien, als mama niet te moe is.’ Samen lopen ze verder.
Als ze bijna bij school zijn, horen ze een geschreeuw en gegil. ‘Pas op, ga aan de kant.’ Verschrikt springen de meisjes aan de kant. Een paar mannen lopen met stokken in hun hand. Ze zwaaien en schreeuwen. De kinderen staan bij de deur van de school. De juf roept: ‘Snel naar binnen. Een gevaarlijke slang.’ Mariam ziet midden op het veld voor de school een slang kronkelen. Meestal zijn het kleinere slangen. Dit is een hele grote. ‘Wat een dikke’, schreeuwt een jongen. De juf zegt: ‘Hij heeft net een klein hert opgegeten. Je ziet nog een stukje zitten.’ De kinderen dringen voor het open raam. Ze willen allemaal zien wat er gebeurt. De slang kan niet snel kruipen door zijn dikke buik. De mannen proberen de slang te vangen met een grote tang. Als ze hem bijna vasthebben, beweegt hij een paar keer flink zijn kop en spuugt hij het dode hert uit. ‘Hij is te gulzig geweest’, zegt de juf. De slang denkt dat hij snel de vrijheid tegemoet kan gaan, maar dat lukt niet. De mannen grijpen hem stevig vast met de tang en stoppen hem in een groot net. ‘Wat gaan ze doen?’, vraagt Mariam. ‘In de stad is een dierentuin’, zegt Philip. ‘Dat vertelde de mzungu. Ik denk dat ze hem daar brengen.’ ‘Precies’, antwoordt de juf. ‘Het is te gevaarlijk om deze giftige slang hier rond te laten kruipen. Anders zien we hier nooit zulke slangen. Brr.’ Mariam denkt: als de juf ook bang is, mag ik ook bang zijn. Wat een naar beest. Ze moet er niet aan denken dat zo’n beest in hun hut zou komen. Philip en Ivan hebben het hoogste woord als ze thuiskomen. In geuren en kleuren vertellen ze het hele verhaal.
Mariam vergeet helemaal dat ze met Alicia de kinderbijbel zou bekijken. Ze heeft de hele middag mama geholpen. Ze hoort Alicia roepen: ‘Kom je nog?’ ‘Mama, mag ik met Alicia mee? Ze heeft een boek.’ ‘Neem Elvin en Ivan dan ook mee’, antwoordt mama. Haar broertjes spelen al snel met de zusjes van Alicia. ‘We gaan in de schaduw zitten’, zegt Alicia. ‘Het is zo warm.’ Ze gaan met hun rug tegen de hut zitten. Alicia opent voorzichtig het boek. Ze is er erg zuinig op. ‘Oh, wat mooi’, zegt Mariam. Op de eerste bladzij staat een prachtige foto van bloemen en dieren. Onder de foto staan woorden, maar Mariam begrijpt niet wat er staat. Wat vindt ze dat jammer. Alicia wijst met haar vinger woord voor woord bij en leest heel langzaam voor. Mariam luistert goed: een verhaal in hun eigen stamtaal. Dat begrijpt ze goed, maar het zelf lezen, kan zij niet. Swahili woorden kent ze nauwelijks en al helemaal geen Engelse woorden. Ze blijft altijd dom.
Ze vergeet alles om zich heen. Ze legt haar hoofd op haar knieën en begint te huilen. Ze schokt helemaal. Alicia kijkt verschrikt. ‘Wat doe je, Mariam?’ Ze krijgt geen antwoord. Alicia weet niet wat ze moet doen. Ze slaat haar armen om Mariam heen. Zo zitten ze samen tegen de wand van de hut. Ze zien niet dat er een vrouw bij hen komt staan. De vrouw zegt: ‘Wat doen jullie? Waarom huil je zo, Mariam?’ Alicia kijkt snel op: ze ziet het al. Het is de juf. ‘Ik…, we bekeken mijn boek… en toen…’ De juf gaat op de grond naast Mariam zitten. ‘Kun je vertellen, wat er is?’ Het snikken wordt minder. Mariam kijkt naar de juf, maar begint dan opnieuw te huilen. ‘Heb je pijn?’, vraagt de juf. Mariam schudt haar hoofd. ‘Ik… ik ben… blijf…’ De juf blijft bij haar zitten en wacht tot Mariam verder gaat. ‘Ik wil ook… een kinderbijbel. Maar ik ben dom… ik kan niet lezen.’ Ze snikt nog na.
Een poosje blijft het stil. Dan zegt de juf: ‘Mariam, jij bent niet dom! Jij kon niet naar school omdat je mama zo moe was. Nu gaat het beter. Je hebt de laatste weken veel woordjes geleerd.’ Mariam knikt. Dat is waar. ‘Maar ik kan die kinderbijbel niet lezen’, zegt ze. ‘Waarom wil je dat zo graag, Mariam?’, vraagt de juf. Mariam kijkt de juf aan: ‘Ik wil zo graag de verhalen aan mama voorlezen. Ze moet ook over God horen. En…’ Ze stopt. Kan ze het wel zeggen? ‘Vertel het maar’, stimuleert de juf. ‘Ik wil… ik wil… ook juf worden en… de kinderen vertellen over de Heere Jezus.’ De juf en
Alicia luisteren naar Mariam. Even zeggen ze niets. Dan reageert de juf: ‘Mariam, wat vind ik dat fijn. Het is belangrijk dat alle mensen in ons dorp en in ons gebied over de Heere Jezus horen. Ik ga nadenken wat ik voor je kan doen. Als het lukt, moet je elke dag naar school komen.’ ‘En het geld dan?’, vraagt Mariam aarzelend. ‘Ook dat komt goed’, zegt de juf.
Mariam veegt met haar handen de tranen uit haar ogen. Ze denkt nu opeens aan haar broertjes. Waar zijn ze? Ze ziet het al: ze spelen met een zelfgemaakt bal. Philip heeft wat plastic zakjes bij elkaar gespaard. Hij heeft er een grote prop van gemaakt en alles met touwtjes stevig vastgeknoopt. Ivan schopt tegen de bal en Elvin probeert met zijn korte beentjes ook een trap tegen de bal te geven. Mariam glimlacht als ze haar broertjes zo bezig ziet.
‘Zal ik nog even meelopen?’, vraagt Alicia. ‘Goed. Jongens gaan jullie mee naar mama?’ Dan draait ze zich om naar de juf. ‘Ziet u nog dat ik gehuild heb? Mama mag het niet zien.’ ‘Nee hoor, Mariam. Je bent weer onze dappere, zorgzame Mariam.’
Op de zondagsschool zegt de juf de volgende zondag: ‘Nog een paar dagen en dan is het Kerst. We hebben de laatste weken steeds versjes gezongen en teksten opgezegd. Iedereen mag meekomen de volgende keer.’ Mariam hoopt dat papa dan eindelijk thuis is. Ze heeft al zolang niets van hem gehoord. Mama zal vast ook mee willen.
Het gebouwtje zit helemaal vol. De oudere mensen zitten op de smalle bankjes. De kinderen zitten op de grond. Mariam kijkt blij achterom. Mama is er ook en… papa. Gisteren is hij thuisgekomen. Hij is een week bij hen en dan moet hij terug naar de stad. Maar daar moet ze nu even niet aan denken. Elvin zit bij papa.
Ze kijken allemaal op als ze het geluid van een auto horen. Vandaag komt de zuster van de ‘mobil clinic’ toch niet? Sommige jongens gaan staan en kijken door het open raam naar buiten. ‘De mzungu’, roepen ze. Even later kijkt de mzungu om het hoekje. ‘Is er een sterke jongen die mij kan helpen?’, vraagt hij in het Swahili. Philip springt overeind. Hij heeft het verstaan, denkt Mariam. Met de mzungu loopt hij mee naar de auto. Hij komt terug met een zware doos. Ook de mzungu draagt een doos. Ze zetten de dozen voorin neer. De mzungu lacht geheimzinnig naar de juf. Die zegt: ‘Nu kunnen we beginnen. De mzungu komt naar jullie luisteren. Straks vertelt hij het kerstverhaal voor ons.’ Ze kijkt de kinderen even aan: ‘Jullie weten hoe we dat doen. De mzungu vertelt in het Swahili. Ik vertel het daarna aan jullie in onze stamtaal.’ Mariam ziet een glimlach op mama’s gezicht. Nu kunnen ze het allemaal horen.
Na het zingen en het opzeggen van de teksten pakt de mzungu de kinderbijbel. Hij laat een plaat zien van herders met schapen en begint te vertellen. Mariam geniet. Wat een mooi verhaal. De Heere Jezus wilde als een Kindje naar de aarde komen. Ook zij mag het horen in haar eigen taal. Wat wil ze graag meer over Hem weten. Ze wil Hem leren kennen in haar hart.
Als de mzungu klaar is met vertellen, zegt hij: ‘Jullie zijn natuurlijk erg nieuwsgierig wat er in die zware dozen zit. Philip weet het ook niet.’ Philip schudt met zijn hoofd. Het was wel zwaar, maar hij weet niet wat erin zit. ‘Ik wil dat Mariam bij me komt.’ Mariam schrikt ervan. Gelukkig vertaalt de juf wat de mzungu zegt. Anders zou ze het niet begrijpen. Hij zet een doos op de enige tafel in het gebouwtje. ‘Maak maar eens open’, zegt hij glimlachend tegen Mariam. Ze vouwt het deksel open. Allemaal boeken. Ze kan niet zien welke boeken, omdat ze op de kop liggen. ‘Haal er maar één uit.’ Wat verlegen pakt Mariam een boek uit de doos. Ze draait het om. ‘Oh…’, zegt ze. ‘Dat is voor jou’, zegt de mzungu. De juf vertaalt elke zin. ‘Ik heb gehoord van de juf, dat jij heel graag een kinderbijbel wil hebben. Je doet erg goed je best op
school. Dat weet ik. Daarom mag jij die kinderbijbel houden.’ Wat is Mariam blij! Nu heeft ze een eigen Bijbel. Ze gaat weer op de grond zitten en wijst een paar woordjes aan. Sommige woordjes kan ze al lezen.
De mzungu pakt nog meer kinderbijbels uit de doos. ‘Ik heb voor alle kinderen die al iets kunnen lezen een kinderbijbel in hun eigen stamtaal meegenomen. Want iedereen moet Gods Woord in zijn eigen taal kunnen lezen.’ Wat een blij feest.
Auteur: J.J. Meijer-Voortman