Dit kerstverhaal speelt zich af in Londen, eind 1800. Het arme meisje Jessica komt door Daniël terecht in de kerk. Maar dan blijkt Daniël, de koster, ook nog heel wat te kunnen leren…
Jessica's eerste gebed
Verteller: Londen, eind 1800. Onder de pijler van een spoorwegbrug is een koffiestalletje waar veel arbeiders ‘s morgens vroeg om koffie en een broodje komen.
Daniël: (fluisterend) Pssst… Hé psst… Waarom ga je niet weg! Je staat hier al lang genoeg, begrijp je.
Jessica: (snuift)… Maar de koffie ruikt zo lekker. (lacht en zegt) Iedereen denkt dat ik een klant ben, dat ik hier een broodje kom eten.
Daniël: (nog steeds fluisterend) Je hebt zeker nog geen eten gehad.
Jessica: Nee, … maar als het middag is, dàn heb ik pas honger! Ik heb nu nog geen pijn in m’n buik van de honger, ik krijg pas vanavond eten en dan is het pas erg…!
Verteller: Het meisje loopt weg de regen in.
Daniël: (iets harder) Hé pssst… jij daar! Ga daar maar zitten, hier heb je wat koffie en wat restjes brood…. Vandaag krijg je iets, maar je mag nòòit meer terug komen. Ik geef niet aan bedelaars… Daar… warm je voeten bij het vuur.
Verteller: De baas van het koffiestalletje pakt zijn spullen in. Zo nu en dan kijkt hij naar het meisje.
Daniël: Hoe heet je?
Jessica: Jessica, maar iedereen noemt me Jes. Dat is niet leuk, het is altijd Jes hier en Jes daar en iedereen laat me van alles doen. Ze slaan me en schoppen en knijpen me, kijk maar, blauwe plekken. (Stilte). Ik wou dat ik hier altijd kon blijven… maar ik weet dat u nu weg gaat en ik nooit meer terug mag komen. Anders stuurt u de politie op me af.
Daniël: Ja, (nog steeds fluisterend) als je er met niemand over praat, dan mag je volgende week nog eens komen, maar nu moet je weggaan!
Jessica: Ik ben al weg, mijnheer! Als ik soms iets voor u kan doen, dan wil ik u graag helpen.
Daniël: Nee, nee, ga nu maar weg en laat ik je de hele week niet meer zien.
Verteller: Het meisje zet het op een lopen over de natte straat. Ze wil laten zien aan de oude baas dat ze hem gehoorzamen kan.
Jessica houdt woord. Ze komt niet terug voor de afgesproken tijd. Nu is de tijd om en ze is er weer. Weer kijkt Jessica naar de grote stapels broodjes en boterhammen.
Daniël: Kom maar, ga hier maar op die lege mand zitten.
Verteller: Hij legt een heel broodje op haar schoot. Het is een oud broodje, nog over van gisteren. Hij ziet dat ze er nog slechter uitziet dan vorige week. Blote voeten en een oude rafelige jurk, dat is alles wat ze aan heeft in dit natte, gure weer.
Jessica: Hoe heet u?
Daniël: (aarzelend) Mijn voornaam is Daniël.
Jessica: En waar woont u, meneer Daniël?
Daniël: Wel, nu nog mooier! Als jij brutaal wordt, kan je beter weggaan. Wat gaat het jou aan waar ik woon? Het scheelt mij toch ook niet waar jij woont!
Jessica: (verschrikt) U moet niet boos worden. Ik dacht dat ik dat wel zou mogen weten, u bent zo goed voor me, meneer Daniël.
Daniël: Ik goed? Ik weet het niet… Ik goed? Ik ben bang van niet.
Jessica: O ja hoor, dat bent u wel en u weet het ook wel. U zet heerlijke koffie en de broodjes zijn ook lekker. Ik heb u wel honderd keer gezien voordat u mij zag.
Verteller: Daniël denkt na, hij heeft het goed gehoord. Jessica had gezegd dat hij goed koffie kon zetten, dat was waar, en toch…
De klanten zijn allemaal weg en Daniël telt zijn geld. Hij laat zomaar één van de stuivers vallen op de modderige straat, met opzet, maar dat weet Jessica niet. Daniël kijkt onder het tellen stiekem naar het meisje en ziet dat ze haar voet op de stuiver zet en die voorzichtig naar zich toe haalt, terwijl ze met de oude man praat. Even is hij teleurgesteld, maar dan denkt hij: “Ik kan haar nu wegsturen, want ze steelt.”
En Jessica? Ze krijgt een erg rode kleur, tranen springen in haar ogen, ze verzet haar blote voet en bukt, raapt het geldstuk op en veegt het schoon en… legt de stuiver op de tafel dicht bij de hand van de oude man.
Daniël: Wat is dat?
Jessica: Alstublieft meneer Daniël, hij was gevallen en u merkte het niet. (Ze zucht). Ik heb maar één keer in mijn leven een stuiver gehad en nu rolde er een stuiver zo dicht bij mijn voet… u zag het niet… en ik wilde hem zo graag hebben…
En toen dacht ik op eens aan het broodje en de koffie en toen kon ik die stuiver niet langer onder m’n voet houden. Nu mag ik vast nooit meer komen?!
Daniël: (ontroerd) Nee, je mag elke woensdagmorgen komen en er zal altijd een kop koffie voor je zijn.
Jessica: Wat fijn… elke week… dank u wel!
Verteller: En nu gaat Jessica al drie maanden lang elke woensdag naar het koffiestalletje. Ze wacht geduldig tot iedereen klaar is met ontbijten en dan mag ze gaan zitten op haar eigen plekje op de omgekeerde mand. Ze krijgt haar beloofde kop koffie en een broodje.
De oude baas Daniël wordt een goede vriend. Jessica mag nu ook helpen dragen bij het opruimen van het stalletje, maar verder mag ze niet mee…
Daniël: Je mag me niet volgen, Jessica!
Jessica: Nee, meneer Daniël, dat zal ik niet doen.
Verteller: De oude baas let goed op dat Jessica hem niet volgt.
En dan gebeurt het…
Jessica is ver van huis gedwaald. Het is schemerig en nog niet helemaal donker, een vroege winteravond. Thuis was er erge ruzie geweest. Moeder was dronken, ze had Jessica geslagen en Jessica was gevlucht, de straat op. Ze loopt zomaar een eind weg, de ene straat uit en de andere in, verder… steeds verder.
Hè, wat is dat… wie loopt daar?… Is dat meneer Daniël?… Ja, hij is het echt! Maar wat is hij deftig gekleed! Jessica volgt hem voorzichtig. De oude man maakt een ijzeren hek open bij een groot gebouw en gaat naar binnen. Jessica sluipt achter hem aan, maar op de drempel staat ze even stil… Zou ze…? Durft ze? Ver weg in het gebouw flakkert een licht. Ze duwt voorzichtig de deur op een kier, ze ziet allemaal hoge eiken banken en meneer Daniël die overal de lampen aansteekt. Ze ziet de pijpen van een orgel en een leuk houten hokje dat aan de muur hangt. Wat zou dat allemaal betekenen? Jessica sluipt verder de kerk in. Maar dan hoort ze voetstappen aankomen, gauw duikt ze achter een bank weg, maar de voetstappen komen haar kant op… Nog dieper duikt ze weg…Maar dan valt er een schaduw over haar heen…
Daniël: Wat doe jij hier, vooruit, maak dat je weg komt! Hier is geen plaats voor jou.
Jessica: (smekend) Ach meneer Daniël, moeder heeft me weer geslagen en op straat gegooid. Ik zag u daar lopen en ben u gevolgd!
Daniël: Vooruit, het is hier een plaats voor nette mensen, schiet op, je moet weg zijn voor er iemand komt! Hoe heb je me ooit durven volgen!
Jessica: Ik zag u meneer Daniël en toen volgde ik u vanzelf. U ging hier naar binnen en toen ben ik ook naar binnen gegaan. Ik zal nu dadelijk weggaan, maar het is hier erg mooi.
Wat komen die mensen hier doen? Vertelt u dat nog snel alstublieft, en dan zal ik hard weglopen.
Daniël: (fluisterend) Ze komen hier om te bidden.
Jessica: Wat is bidden?
Daniël: De dames en heren zitten in de banken en de dominee op de preekstoel vraagt aan God om wat zij nodig hebben.
Jessica: Wat is een dominee? En wat hebben die dames en heren dan nodig?
Daniël: O… maar nu moet je gaan, nu moet je echt weggaan. Ze komen al bijna en als ze jou zien, een zwerfster, een heidin, dat kan niet!
Jessica: Meneer Daniël, ik begrijp er niets van! Kan ik me niet ergens verstoppen, dat ik alles kan zien en horen. Misschien snap ik dan wat bidden is. En eh… wie de dominee is en God.
Daniël: Nee, nee, je moet echt weggaan, Jessica, je moet! We hebben nog maar een kwartier en er kan elk ogenblik iemand komen. Ga gauw weg!
Verteller: Langzaam loopt Jessica naar de deur, ze kijkt telkens achterom. Meneer Daniël, de koster, kijkt haar na. Ze komt in het portaal en wil net naar buiten glippen als ze iemand aan hoort komen. Jessica schrikt, vlug duikt ze achter de zware buitendeur die naar binnen openstaat. Ze hoort mensen de kerk binnen gaan. Nu kan ze niet meer ongezien weggaan. Stil blijft ze in haar schuilhoekje zitten. Dàn hoort ze het grote orgel spelen en de mensen zingen. Verbaasd blijft Jessica luisteren. Er galmt een stem door de kerk, maar ze kan er niets van verstaan. Niemand is meer in het portaal, dit is het moment om te verdwijnen. Ze staat op en voelt zich verdrietig en eenzaam…
Jessica kan het niet laten, elke zondagavond sluipt ze stilletjes het kerkportaal in en kruipt in haar schuilhoekje. Ze leert de dominee kennen en zijn twee dochtertjes, Jeanne en Winny. Dié hebben mooie kleren aan!
Op woensdagmorgen is ze weer paraat bij het koffiestalletje. Ze vraagt nu niets meer aan meneer Daniël, want hij moet maar snel vergeten dat hij haar in de kerk heeft gezien. Ze zit als gewoonlijk op de omgekeerde mand, eet haar broodje, drinkt haar koffie en helpt met het opruimen van het stalletje.
Maar…
Het wordt zomer en daardoor is het 's avonds langer licht. Nu kan ze gezien worden. Toch blijft Jessica elke zondagavond naar de kerk gaan. Het is een regenachtige avond…
Jeanne: Hé, wie is dat?
Winny: Ik weet het niet.
Jeanne: Waar is de koster Daniël Standring?
Winny: Kijk hier, voetstappen, ze moet hier ergens zijn!
Jeanne en Winny: (roepen) Meneer Standring!
Jessica: (fluistert) Ssst! Ik ga wel weg! Roep meneer Daniël niet!
Jeanne: Wat doe je hier?
Jessica: Ik vind het hier zo fijn. Ik heb jullie al wel honderd keer gezien, met die lange meneer. Ik doe echt geen kwaad, en als meneer Daniël me ontdekt, krijg ik ook geen koffie meer. Laat me maar stilletjes weggaan, niemand kan me toch straffen omdat ik hier in het hoekje sta?
Jeanne: Wees maar niet bang, maar waarom kruip je achter die deur?
Jessica: Ik luister zo graag naar de muziek die uit het orgel komt en… eh, ik wil graag weten wat bidden is en wie de dominee is en God!
Ik zou ook graag naar binnen willen en zien wat jullie doen, maar dat kan niet, want ik heb geen mooie kleren.
Winny: O, dat geeft niet, kom maar bij ons in de bank zitten.
Jeanne: Nee, dat kan niet, want je bent te vuil en je hebt geen schoenen aan.
Winny: Nee, Jeanne, dit vindt de Heere Jezus vast niet goed. Papa zei pas nog dat arme kinderen net zo goed bij de Heere Jezus mogen komen als rijken.
Jeanne: Laten we het aan de koster vragen.
Jessica: Nee, nee! Ik ga al weg, laat meneer Daniël me hier niet zien, ik zal nooit meer komen!
Jeanne: Nee, Winny heeft gelijk, we moeten je juist leren wie God is. Onze papa is de dominee, laten we het hem vragen. Ga maar met ons mee.
Jessica: Ziet meneer Daniël me dan niet?
Jeanne: Papa is alleen, achter in de kerk, hij weet wel wat we moeten doen. Je bent toch niet bang voor hem?
Jessica: Eh…, nee… (twijfelend)
Winny: Hoe heet je?
Jessica: Jessica.
Winny: Papa is een hele lieve man, hoor Jessica!
(Jeanne klopt op de deur)
Dominee: Kom binnen!
Verteller: In de consistorie zit de dominee. Vriendelijk kijkt hij de meisjes aan. Jeanne en Winny lopen naar hun vader en vertellen zachtjes wat er aan de hand is. Jessica blijft bij de deur staan.
Dominee: Kom eens hier Jessica, zo heet je toch?
Jessica: Ja meneer, ik heet Jessica. Bent u de dominee?
Dominee: Ja, meisje.
Jessica: Wat is een dominee?
Dominee: Een dominee is een knecht.
Jessica: En van wie bent u dan een knecht?
Dominee: Ik ben de knecht van God en van de mensen. En Jessica, ik ben ook jouw knecht.
Jessica: Een knecht van mij? Dat kan toch niet, ik ben arm! En wie is God? Als mama een goede bui heeft zegt ze soms: “God zegene ons.” Kent u Hem, meneer?
Verteller: De deur gaat open en op de drempel staat meneer Daniël. De oude man herkent Jessica direct. Hij wordt bleek van schrik. Ook Jessica schrikt. De dominee ziet het. Hij begrijpt dat ze elkaar kennen, maar hoe?
Dominee: Jessica, er is een plaatsje voor jou onder de preekstoel, waar jij mag zitten. Ik kan je daar heel goed zien. Zit netjes stil en luister goed.
Standring, breng dit meisje even naar haar plaats toe.
Verteller: Voor Jessica goed begrijpt wat er gebeurt, zit ze al in de kerk. Jeanne en Winny zitten vlakbij. Ze lachen vriendelijk naar Jessica. Ze voelt zich blij worden van binnen. De dominee is de preekstoel opgegaan en ze luistert naar hem. Ze begrijpt er niet veel van. Alleen koster Daniël is erg onrustig deze kerkdienst. Hij is boos op Jessica!
Als de kerkdienst geëindigd is wil Daniël Jessica vlug wegsturen, maar zo ver komt het niet. Voor de ogen van alle mensen brengt de dominee haar naar de consistoriekamer. Jeanne en Winny komen daar ook heen.
Dominee: Ga daar maar zitten, Jessica.
Verteller: De dominee bidt zacht:
Dominee: (fluisterend) Heere, dit meisje is bij ons in de kerk gekomen. Helpt U mij om haar de weg naar U te wijzen.
(Hardop) Meisjes, het is niet zo makkelijk om de Heere God te kennen. Dit weten we, dat Hij onze Schepper is. Hij heeft je gemaakt, Jessica. Hij wil voor je zorgen als een Vader, nog beter dan ik voor mijn lieve meisjes zorgen kan.
Jessica: Ik heb mijn vader nooit gekend.
Dominee: Maar God wil om Jezus’ wil jouw Vader zijn, Jessica. Hij weet alles van jou. Wij kunnen Hem niet zien, maar als we tot Hem spreken hoort Hij ons. We mogen Hem vragen of we Zijn kind mogen worden. Dan zal Hij ook onze Vader zijn. En we mogen alles aan Hem vragen, wat we ook nodig hebben.
Jessica: Wil Hij dat ik tot Hem spreek?
Dominee: Ja, jij mag Hem op elk moment tot Hem bidden.
Verteller: Jessica doet haar ogen stijf dicht. Ze zegt zachtjes:
Jessica: O God, ik wil U graag leren kennen en wil U alstublieft meneer Daniël betalen voor al de warme koffie en de broodjes die hij mij gegeven heeft.
(even stilte)
Dominee: Amen.
Verteller: Meneer Daniël krijgt haar niet meer te zien, want ze is weggegaan door de achterdeur. Hij moet dus tot woensdag wachten. Hij wil haar met de politie dreigen en haar verbieden om nog terug te komen bij het koffiestalletje.
Maar… Jessica zit al weer op de mand.
Jessica: Meneer Daniël, heeft God u al voor de koffie en de broodjes betaald?
Daniël: Mij betaald…, God…?? Nee, hoe kom je daarbij?
Jessica: Nou, dan zal Hij dat nog doen, wees maar niet bang voor uw geld, meneer Daniël. Ik heb het Hem heel vaak gevraagd en de dominee zegt dat Hij het zeker zal doen.
Daniël: (verschrikt) Jessica, heb jij de dominee van mijn koffiestalletje verteld?
Jessica: Nee, hoor meneer Daniël, maar ik heb het God wel verteld. Hij zal u vast over een paar dagen betalen.
Daniël: (fluistert) Jessica, je mag nooit iets over mijn koffiestalletje vertellen. De mensen in onze kerk zijn zo deftig, die vinden het vast niet goed dat ik een koffiestalletje heb.
Jessica: Waarom niet, meneer Daniël?
Daniël: Ze zouden zeggen dat ik dan geen koster meer kan blijven en dan zou ik veel geld verliezen.
Jessica: Waarom houdt u het koffiestalletje dan als de mensen daar boos om worden?
Daniël: Je ziet toch hoeveel stuivers ik elke dag verdien, Jessica.
(even stilte…)
Jessica: Wat doet u met zoveel geld, geeft u dat aan God?
Verteller: De oude man antwoordt niet. Hij spaart het geld immers op om er zelf rijker van te worden? Waarom had Jessica aan God gevraagd om hem te betalen? Hij voelt zich schuldig en aarzelend gaat zijn hand naar de geldzak, waar hij één stuiver uithaalt, die hij aan Jessica geeft.
Jessica: Nee, nee, ik wil niet dat u mij betaalt, maar dat God u betaalt!
Daniël: Goed, goed, eet nu maar door, het stalletje moet opgeruimd worden. Maar houd die stuiver maar.
Jessica: Als u het niet erg vindt, kom ik dan morgen een kopje koffie bij u kopen, net als alle andere klanten. En ik zal zondag niet over uw stalletje praten.
Verteller: Jessica gaat op weg naar huis. Wat staan er veel mensen voor de deur! Wat zou er zijn? De mensen wijzen naar haar en dan ziet ze de dominee staan.
Dominee: Ja, Jessica, ik zoek jou, mag ik even binnen komen?
Verteller: Jessica gaat de dominee voor, de gammele ladder op naar de hooizolder waar ze woont. Het is er erg armoedig en vuil. Het enige meubel wat er staat is een strobed.
Jessica: Daar kunt u zitten, op die plank, daar op die stenen.
Dominee: Jessica, woon jij hier?!
Jessica: Ja, vroeger hadden we een mooiere kamer, toen mama nog werkte.
Dominee: Jessica, ik ben gekomen om te vragen aan je moeder of je naar school mag. Zou ze je laten gaan?
Jessica: O nee, moeder zegt dat ik niet hoef te leren en eigenlijk mag ik ook niet naar de kerk gaan. Ze zegt dat ik dan nergens meer voor deug. Ze heeft me nog niet betrapt, want ze is zondags altijd dronken.
Dominee: (zucht) Wat kan ik voor je doen?
Jessica: Niets meneer, laat mij zondags alleen maar naar de kerk komen, dan kan ik u horen vertellen over God. En als u mij mooie kleren zou geven, dan zou moeder die toch verkopen voor drank. U kunt echt niets voor mij doen.
Dominee: Waar is je moeder?
Jessica: Ze is al een paar dagen weg, met vrienden naar een feestje. Ze luistert toch niet naar u. Ze heeft al eens een evangelist van de ladder gegooid.
Dominee: Wie is die meneer Daniël, Jessica?
Jessica: O, dat is een vriend van mij, die mij wel eens koffie geeft. U kent toch niet alle mensen van Londen.
Dominee: Heeft hij een koffiestalletje?
Verteller: Jessica knikt.
Dominee: Wat kost een kopje koffie?
Jessica: Een hele kop een stuiver, maar een half kopje kan ook. En er zijn ook broodjes van een stuiver of een halve stuiver.
Dominee: Weet je wat, zeg maar tegen je vriend dat hij je elke morgen een hele kop koffie en een broodje van een stuiver geeft. Dan zal ik hem betalen als hij bij mij langs komt.
Jessica: Meneer, ik weet zeker dat meneer Daniël dat niet kan doen. Hij woont héél ver weg!
Dominee: Jessica, hoor eens, ik zal je elke zondag twaalf stuivers geven, maar je moet me beloven dat je ze aan je vriend geeft. Kan ik echt niets anders voor je doen?
Jessica: Nee dominee, vertel me alleen van God.
Dominee: Vooruit één verhaal dan.
Verteller: Dan vertelt de dominee over de Heere Jezus. Waarom Hij wilde naar de aarde kwam, en waarom Hij wilde lijden en sterven.
Dominee: Als je tot God bidt, moet je altijd bidden ‘om Jezus’ wil’, Jessica. Want om Jezus’ wil hoort God ons.
Jessica: Is de Heere Jezus nu dood?
Dominee: Hij was dood, maar Hij is weer opgestaan. Hij heeft het gewonnen van de dood en van de duivel. Hij woont nu met Zijn Heilige Geest in de harten van alle mensen die in Hem geloven.
Verteller: Het is een poosje stil in de zolderkamer, dan neemt de dominee afscheid van Jessica.
Dominee: God zegene je, mijn kind.
Verteller: De dominee gaat weg. Hij heeft Jessica geld gegeven voor de komende drie dagen. De volgende morgen koopt ze koffie en een broodje. Ze betaalt al vast vooruit, want dat had ze aan de dominee beloofd.
Daniël is er niet zo gerust over. Hoe zal dit aflopen? Hij besluit om het stalletje maar op te geven, als het ontdekt wordt. Maar zo ver is het nog lang niet, hoopt hij. Het zou toch dom zijn om nu al te stoppen, het levert nog zoveel geld op!
Elke zondag gaat Jessica nu naar de kerk. Maar niet meer op haar blote voeten en in haar rafelige jurk. Ze heeft een manteltje aan, een hoedje op en schoenen aan haar voeten. Die kleren zijn van Jeanne geweest en die mag Jessica hebben. Ze kan ze niet mee naar huis nemen, want dan zal moeder weten dat ze naar de kerk gaat, dus daarom doet Jessica ze aan in de consistoriekamer.
Na elke kerkdienst mag Jessica in de consistorie komen, waar ze van de dominee twaalf stuivers krijgt om een hele week ‘s ochtends een ontbijt te kunnen kopen bij Daniël. Jessica geeft de stuivers ‘s maandags aan Daniël Standring en zo krijgt ze elke dag haar ontbijt.
Maar… op een zondagavond is Jessica niet in de kerk en de stuivers blijven op de tafel liggen. En de volgende zondag is ze er ook niet.
Daniël is de hele week ongerust, want het plekje op de omgekeerde mand blijft leeg. Hoe kan hij te weten komen wat er met haar aan de hand is? Dan herinnert hij zich dat de dominee een keer bij Jessica thuis is geweest. Zou hij naar hem toegaan? Maar dan zou hij zichzelf verraden! Maar als Jessica de volgende week weer wegblijft, wint de bezorgdheid voor Jessica het van zijn angst. Hij gaat naar de consistoriekamer.
Daniël: (klopt op de deur).
Dominee: Ja, kom binnen… Standring, kan ik je helpen?
Daniël: Dominee, ik ben zo ongerust over dat meisje. Ik weet dat u bij haar bent geweest, daarom wil ik u vragen waar zij woont. Ik wil gaan kijken of haar iets overkomen is.
Dominee: Dat is een goed idee, Standring. Ik ben ook bezorgd over Jessica, en mijn meisjes ook.
Verteller: De dominee legt uit waar Jessica woont.
Daniël: Dominee, morgen zal ik naar Jessica toegaan.
Verteller: Maar als Daniël op weg is naar zijn huis, wordt hij onrustig van binnen. Morgen na het koffiestalletje zal hij naar Jessica gaan. Maar als het dan te laat zou zijn? Angst grijpt hem aan bij deze gedachte. Heeft het geld hem dan zó in de greep? Is geldgierigheid niet de wortel van alle kwaad? O, hoe kan hij hier van verlost worden? Een gebed stijgt op uit zijn hart.
Het is al bijna donker als hij bij Jessica’s huis is. Voorzichtig doet hij de deur open en net als hij de ladder op wil gaan, hoort hij een stem…
Jessica: Onze Vader, stuurt u alstublieft iemand naar mij toe. Om Jezus wil, Amen.
Daniël: Hier ben ik, Jessica!
Verteller: Daniël klimt de ladder op en dan ziet hij Jessica. Ze ligt op een bos stro met alleen haar vuile jurk aan. Aan haar bleke gezichtje ziet hij, dat Jessica heel erg ziek is. Ze steekt een broodmagere hand naar hem uit.
Jessica: O, u bent het, meneer Daniël! Heeft God u gezegd dat u hier moest komen?
Daniël: (aarzelend, maar dan zeker) Eh, ja… Ja Jessica!
Jessica: Wat heeft Hij u gezegd?
Daniël: God heeft mij laten zien dat ik een groot zondaar ben. Hij heeft me gezegd dat ik meer houdt van een beetje geld dan van een arm, verlaten kind. Hij zond jou naar mij toe om te zien of ik goed wilde zijn voor jou, om Zijnentwil.
God keek dwars door mij heen en zei: “Gij dwaas, in deze nacht wordt uw ziel van u geëist, en wat gij gereedgemaakt hebt, voor wie zal het zijn?”
Jessica, daar kon ik de Heere geen antwoord op geven.
Jessica: Bent u dan geen goede man, meneer Daniël?
Daniël: Nee, Jessica, ik ben een ellendige zondaar. Ik ben al jaren koster van de kerk geweest om geld te verdienen. Ik was ijverig en netjes voor wat meer geld.
Nu ziet God mij aan en zegt: “Gij dwaas!”
O, Jessica, jij bent beter dan ik ooit in mijn leven ben geweest!
Jessica: Waarom vraagt u God niet of Hij u goed wil maken, om Jezus wil?
Daniël: Ik kan niet, ik heb zondag aan zondag in de kerk gezeten als de dominee bad. Maar dan dacht ik aan al die rijke mensen. Ik heb altijd het geld liefgehad en ik heb jou bijna van de honger laten sterven, liever dan mijn geld te verliezen.
Jessica: Maar u weet toch wat de dominee zegt. Hij zei dat wij God niet liefhebben uit onszelf, maar God heeft ons eerst liefgehad. Daarom heeft Hij de Heere Jezus naar de aarde gestuurd.
Daniël: Ik heb het zó vaak gehoord, dat ik het niet meer voel. Mijn hart is heel hard geworden, Jessica.
Verteller: Jessica kijkt Daniël bedroefd aan. Dan sluit ze haar ogen en bidt:
Jessica: God, maak alstublieft het hart van meneer Daniël zacht. Om Jezus wil, Amen.
Verteller: De oude man trekt zijn jas uit en dekt Jessica daarmee toe. Dan herinnert hij zich de woorden… “Voor zoveel gij dit één van Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan.” Dan voelt Daniël Standring dat er in zijn hart toch liefde voor de Zaligmaker is. En hij bidt in zichzelf:
Daniël: O, God wees mij zondaar genadig!
Verteller: Daniël draagt Jessica de ladder af en brengt haar naar zijn huis. De hele nacht blijft hij bij Jessica zitten, want de koorts neemt toe en ze begint te ijlen. Hij laat de dokter komen. Die onderzoekt haar en geeft haar medicijnen. Daar wordt Jessica wat rustiger van. Daniël schrijft een briefje naar de dominee, dat Jessica erg ziek is en bij hem in huis is. De dominee gaat direct naar kamer waar Jessica ligt.
Dominee: Dag Jessica, hoe gaat het met je?
Jessica: Goed dominee, God heeft mij alles gegeven wat ik aan Hem heb gevraagd. Alleen zijn nog niet alle broodjes en kopjes koffie betaald.
Daniël: Nee, God heeft me meer dan dubbel betaald. Dominee, God heeft mij laten zien wie ik ben. Iedere zondag luisterde ik naar u, maar ik had zo’n hard hart. Ik luisterde niet zoals ik luisteren moest, met een gelovig hart.
Dominee: Maar Standring, ik heb altijd gedacht dat jij een echte christen was!
Daniël: Nee dominee, maar God stuurde dit arme meisje naar mij toe om te laten zien, waar mijn hart lag. Ik heb al tien jaar een koffiestalletje waar per week heel wat mee verdien. Ik durfde het nooit te zeggen omdat ik bang was dat ik dan niet langer koster kon zijn.
Dominee: Maar dat is toch niet verkeerd, Standring?
Daniël: Misschien niet, maar ik deed het om het geld. En Jessica vroeg mij: “Geeft u al dat geld aan God, meneer?” Ik moest steeds maar aan die vraag denken. Toen heb ik al mijn spaargeld geteld, en gezegd: “Heere, het is allemaal van U. Ik zou nog liever dit alles verliezen, dan dat ik Jessica kwijt zou raken.”
Verteller: Ze spreken nog lang met elkaar. Jessica mag bij meneer Standring blijven. Ze is heel erg ziek geweest, maar de Heere geeft dat ze weer beter wordt.
Maar er is ook iets verdrietigs: de moeder van Jessica komt niet terug. Daniël doet er alles aan om Jessica’s moeder te vinden. Waar zou ze zijn? Is ze met haar vrienden weggegaan? Wil ze niet terugkomen omdat ze niet meer voor
Jessica kan zorgen? Niemand weet het. Tenslotte mag Jessica bij meneer Standring blijven wonen. Hij wordt haar pleegvader.
Nu werkt Jessica iedere morgen vroeg met Daniël in het koffiestalletje. ’s Zondags helpt ze mee in de kerk. Wat doet ze dat graag! Als ze ’s zondags in de kerk zit, en luistert naar de dominee, moet ze nog vaak terugdenken aan die eerste keer dat ze hier kwam, stiekem, in haar vuile kleren. Wat is alles anders geworden! Dat komt niet door haar zelf, en ook niet door Daniël. Het is door de Heere, Die naar het gebed van Jessica heeft gehoord!