“Gaan we vanmiddag naar de kerk?” vraagt een van onze kinderen. “Ja,” antwoord ik. “Nee hè, daar heb ik echt geen zin in, pfff,” klinkt het vanuit de andere kant van de kamer.
Met tegenzin maken we ons klaar om te vertrekken. Onderweg mijmer ik: Hoe komt het toch dat we ’s morgens met vreugde naar de dienst gaan en ’s middags op ons tandvlees? Komt het doordat ’s middags mijn vrouw thuisblijft vanwege rugklachten? Of speelt er meer?
’s Morgens met een volle kerk voel ik me gedragen: “Met alle heiligen…” Maar als we ’s middags met maar 10% van de leden de dienst bezoeken, denk ik: behoor ik tot een stel fanatici? ’s Morgens drinken we na afloop uitgebreid koffie, heerlijk om elkaar te ontmoeten. ’s Middags na afloop wil ik zo snel mogelijk naar huis, want ik heb trek. Wat dat betreft zouden we beter samen kunnen eten na de dienst. De tijd nemen om elkaar te ontmoeten maakt het voor ons en de kinderen een stuk aantrekkelijker.
Op wilskracht hebben we de fietstocht naar de kerk volbracht. Terwijl we een plekje uitkiezen vraag ik me af: Ben ik bang dat als we niet meer naar de middagdiensten gaan, de volgende stap zou kunnen zijn dat ook de morgendiensten ter discussie staan? Tot mijn ergernis moet ik bekennen dat dit ‘hellend vlak’-argument wel een rol speelt. Maar ik besef ook dat ik het daar niet op volhoud. Tandvlees gaat een keer stuk.
Hoe houd ik mezelf en mijn kinderen gemotiveerd? Ik weet het niet. Dan klinkt: “Onze hulp is in de naam van de Heer…” Opeens besef opeens ik wat me ten diepste drijft: de hoop op een ontmoeting met God, een bemoediging, versterking van ons geloof. Heer, houdt die hoop brandend.
Tekst: Kasper van Helden