Heerlijk! Wat kan ik genieten van kinderspel. De kinderen zijn lekker in de tuin aan het rommelen. Hun fantasie kent geen grenzen. De ene grootse uitspraak volgt na de andere: ‘Kijk eens hoe hoog ik kan springen?!’ ‘Ik kan nog hoger springen. Net zo hoog als die stoel!’ ‘Ik kan nóg hoger springen, als…’ en zo wordt het steeds hoger en onwaarschijnlijker. En mijn zoon eindigt in de climax: ‘Maar de HEERE kan echt alles, hè? Zelfs helemaal tot de lucht springen.’ De ander wijst hem meteen terecht: ‘Nee, dat mag je niet zeggen, dat is raar.’
Kinderen onderwijzen
Ik laat het zo. Maar het roept vragen op. Wanneer is de voorstelling van een kind raar? Wanneer gaat dat in tegen het Godsbeeld wat de Bijbel ons geeft? Moet ik ze remmen in hun gedachten over God, die wij als volwassenen nooit zouden denken? Mag ik een uitspraak direct bestempelen als ‘raar’ of ‘verkeerd’? Het zijn toch ook juist mijn kinderen, die mij – zo heerlijk puur – leren wat ontzag en geloof in Gods grootheid is. Het zijn vaak mijn kinderen die me leren hoe het geestelijk leven zou moeten zijn: totaal verweven met het alledaagse leven. Zo onbeschaamd en vrij betrekken ze God in alles wat ze doen.
Ja, we moeten hen sturen en onbijbelse (denk)beelden moeten bijstellen. We zijn geroepen om onze kinderen te onderwijzen en te leren wie de Heere is. Maar hoe doe ik dat dan? In Deuteronomium 6:7 roept de Heere op om Zijn woorden aan onze kinderen mee te geven. ‘U moet ze uw kinderen inprenten en erover spreken, als u in uw huis zit en als u over de weg gaat, als u neerligt en als u opstaat.’ Dat betekent dus in alle facetten van het leven. Op ieder moment van de dag geeft God gelegenheden om over Hem te spreken. De vraag is of ik die momenten ook zie. Ik ben bang dat mijn kinderen ze vaker opmerken dan ikzelf.
Gods aanwezigheid
Worden als een kind, dat wil ik. Maar hoe? Hoe leer ik die momenten nu zien? Ik denk dat psalm 16 me de weg wijst. ‘Ik stel mij de HEERE voortdurend voor ogen’. Ik moet mezelf iedere keer weer, heel bewust voorhouden dat God er is. Hij is erbij, in alles wat ik doe.Is het in dat licht dan niet goed om de dag heel bewust beginnen met gebed? Om me ‘voor Gods aangezicht te stellen.’ Om Zijn aanwezigheid als realiteit te zien, ook voor de dag die voor mij ligt.
Als we ons bewust zijn van Gods aanwezigheid, zouden er dan niet opeens heel veel dagelijkse bezigheden een moment worden om iets uit te leggen van wie God is? Al is het met gebrek, al is het stamelend, maar vertrouwend op de belofte: ‘Indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, […] en zij zal hem gegeven worden.’ (Jak.1:5)
In de praktijk
‘Moet je eens kijken naar de blaadjes van die plant, volgens mij heeft de plant dorst. Zullen we hem water geven?’ Terwijl mijn kind de planten water geeft, kan ik vertellen over het werk van de Heilige Geest. Hij kan een zondig hart veranderen, zodat het de woorden van God kan opdrinken, en kan groeien in het geloof en de kennis van de Heere God.
Een ander moment, het is tijd voor een grote beurt in de tuin. Van bomen snoeien en onkruid wieden tot nieuwe zaadjes zaaien. Met elkaar maken we de grond klaar. En terwijl de kinderen met gulle hand zaadjes verspreiden in de tuin, kan ik de gelijkenis van de zaaier met zichtbare beelden vertellen.
En wie herkent deze situatie niet? Na een heerlijke speelmiddag, komen de kinderen roetzwart binnen. Modder kleeft aan hun snoetjes en zand valt uit hun verwarde haren en kleren. Ik probeer mijn drang om de kinderen te gaan wassen even te laten voor wat het is en wijs hen erop: zo zwart en vies als ze nu zijn, zo vies is hun hart door de zonde. En zoals ze schoon kunnen worden door zich te wassen, zo kunnen hun harten schoongewassen worden door het bloed van de Heere Jezus.
Roeping en afhankelijkheid
Een paar voorbeelden. Overdreven? Ik ben geneigd om dat te denken. Maar waarom? Worden als een kind, is God óveral in betrekken. Mijn blik is soms zo beperkt en gericht op de dingen die ‘moeten’ gebeuren. De wasmand die uitpuilt van strijkgoed of de badkamer waar alweer zoveel haren op de grond liggen.
Ik denk weer aan Deuteronomium 6. Dát moet gebeuren. Dát is uiteindelijk mijn roeping als moeder: niet vooral mijn
kinderen opvoeden in een schoon en opgeruimd huis, maar ze opvoeden voor de eeuwigheid. Hoe mooi is het om die twee dingen te combineren. Dan hoef ik niet krampachtig te zoeken naar tijd om met hen aan tafel te gaan zitten voor een goed geestelijk gesprek, maar dan mag ik in de praktijk van alle dag hen leren wat het is om voor Hem en door Hem te leven.
Mijn hart zucht. Dat is niet op te brengen! Ik ben zo gericht op het hier en nu. Hoe kan ik mijn kinderen dan onderwijzen over de eeuwigheid en het leven met God. Ook nu moet ik op de knieën, me voor Gods aangezicht stellen, om te belijden dat ik het zelf niet kan, maar in het opvoeden afhankelijk ben van Zijn genade, van Zijn Vaderlijke zorg, van Zijn
wijsheid.
En tegenover die momenten waarin ik hen iets probeer te vertellen over wie de Heere is, staan die prachtige uitspraken van mijn kinderen. Waardoor ze mij leren denken als een kind. En mijn –zo vaak kleine – gedachten van God weer optillen naar een hoger niveau. Van onvoorwaardelijk vertrouwen en kinderlijke overgave.
Kan jij je een mooi gesprekje herinneren naar aanleiding van een ‘gewoon moment’?
Dit artikel is geschreven door Jantine den Besten.