Dit artikel betreft de samenvatting van een lezing van ds. A.Th. van Olst over belijdenis doen.
Ik zou het als een grote zegen zien als jij door deze inleiding een verlangen krijgt naar het doen van openbare geloofsbelijdenis, omdat de Heere goed is en het waard is om beleden te worden.
Spreken over belijdenis doen doe ik graag, het is een prachtig onderwerp. Maar ik doe dat niet met de bedoeling volledig te zijn. Het is dus geen poging om het doen van belijdenis van alle mogelijke kanten te belichten. Liever ben ik vanavond een beetje ‘vriend van de Bruidegom’. Ik zou het als een grote zegen zien als jij door deze inleiding een verlangen krijgt naar het doen van openbare geloofsbelijdenis, omdat de Heere goed is en het waard is om beleden te worden. Ik zou de jongsten onder ons graag verlangend willen maken. En de wat oudere jongeren ook concreet willen aansporen tot het doen van belijdenis, als ze dat nog niet gedaan hebben. En wie al wel belijdenis van het geloof heeft afgelegd wil ik aansporen om in liefde en toewijding te volharden in het belijden van Zijn grote Naam.
1. Waar komt belijdenis doen vandaan?
De eerste vraag is waar komt belijdenis doen vandaan? Is het bijbels? Je leest er toch nergens over in de Bijbel? Waar komt het gebruik van vandaan om, eens per jaar, een belijdenisdienst te hebben? Het woord ‘belijdenis’ komt in de Bijbel vaak voor. Denk maar aan het belijden van zonden. Wie door Johannes de Doper gedoopt werd, werd gedoopt na belijdenis van zonden. Niet alleen zonden kun je belijden. Het is ook belangrijk om de Heere Jezus te belijden. Dat wil zeggen dat je Hem niet verloochent (met je woorden of met je leven) maar dat je ervoor uitkomt dat je aan Hem verbonden bent door het geloof, en Hem lief hebt. ‘Wie Mij belijden zal voor de mensen, zal Ik belijden voor Mijn Vader.’ (Mat 10:32) In Romeinen 10:10 zegt Paulus: ‘Als u met de mond de Heere Jezus belijdt en met uw hart gelooft dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult u zalig worden.’ Geloven met het hart en belijden met de mond horen bij elkaar. Het is allebei nodig. Wie in de tijd van de apostelen gedoopt werd, moest eerst geloofsbelijdenis afleggen, dat wil zeggen: instemmen (het Griekse woord voor belijden betekent ‘hetzelfde zeggen’) met het verkondigde Evangelie en zeggen (dat kan alleen door de Geest) dat Jezus de Heere is (1 Kor 12:3). Zo stem je in met de leer die naar de godzaligheid is. Belijdenis doen is dus: er openlijk voor uitkomen op Wie jij je verwachting stelt. Dat doe je in de kerk, maar dat doe je ook in de wereld. Maar onze openbare geloofsbelijdenis dan? Je moet de Heere toch altijd belijden? Dat is waar. Maar ons belijdenis doen kun je het best vergelijken met dat ene moment van belijden waardoor je toegelaten werd tot de doop. Eerst moest je belijdenis afleggen en dan kon je gedoopt worden. Ons belijdenis doen hangt direct samen met het dopen van kinderen. De kinderen van de gemeente kunnen niet ongedoopt blijven. Maar de lijn bij de doop van volwassenen is heel duidelijk: eerst tot geloof komen, onderwijs ontvangen, het geloof belijden en dan gedoopt worden. Maar bij de kinderen kan dat niet. Bij zuigelingen kun je niet spreken van onderwijs en van geloofsbelijdenis. Maar ze worden wel gedoopt. Eerst worden ze gedoopt, gaandeweg krijgen ze onderwijs over de Bijbel en het doel is dat ze Zijn Naam gaan belijden. De kinderen van de gemeente noemen we doopleden. Nog geen belijdend lid. Wel echt lid, ook als dooplid. Maar het is nog niet mogelijk dat het kind zelf de Heere belijdt. Ouders geven antwoord op doopvragen en beloven hun kind op te voeden bij de Bijbel en bij de zuivere leer. Het kind krijgt Gods rijke beloften verzegeld in het sacrament van de Heilige Doop, maar de instemming met die beloften door het geloof is nog niet mogelijk. Daar zien de ouders wel naar uit, daar ziet ook de gemeente naar uit: dat het moment aanbreekt dat het kind zelf zal gaan belijden. Zolang het kind de betekenis van het Evangelie nog niet begrijpt, kan het ook nog niet deelnemen aan het Heilig Avondmaal. Daar is immers zelfbeproeving voor nodig, het ‘onderscheiden van het lichaam van Christus’. Er moet dus een moment komen dat een dooplid toegang krijgt tot het Heilig Avondmaal. Dat gebeurt met het afleggen van openbare geloofsbelijdenis. Toen jij gedoopt werd, kon je nog geen antwoord geven op doopvragen. Dat hebben je ouders voor jou gedaan. Omdat jij het nog niet kon. De situatie die daarbij ontstaan is, heeft dus iets voorlopigs. Er moet een vervolg komen. Daarom spreken we wel eens over het ‘overnemen van je doop’. Het is de vraag of dat zo’n gelukkige uitdrukking is. Maar er zit toch wel iets in. Dat wat je toen nog niet kon, kan je nu wel: zelf antwoord geven op Gods vragen en beloften, niet meer je ouders als het ware voor je laten spreken, maar zelf uitspreken dat je bij Hem en Zijn kerk wilt horen. Toen mocht de doop niet uitgesteld worden totdat je zelf het geloof kon belijden. Nu kom je op een leeftijd dat je zelf niet langer mag uitstellen Zijn beloften te beantwoorden met een hartelijk ja-woord. Om dat ja-woord voor te bereiden, volg je catechisatie. Luther legde uit waarom hij een catechismus geschreven had. Dat was om kinderen te brengen tot begrip over de sacramenten. Aan de hand van de catechismus zouden ze leren wie de Heere is, opdat ze later het avondmaal zouden kunnen gebruiken. Daarom plaatste hij in een uitgave van allerlei kerkelijke documenten zijn catechismus tussen het doop- en avondmaalsformulier. Daarmee liet hij zijn bedoeling zien. Catechetisch onderwijs moet de kinderen van de gemeente hun doop leren verstaan en brengen tot de toelating tot het Heilig Avondmaal. Je kunt dus wel zeggen dat elke catechisatie ook belijdeniscatechisatie is. Vanaf de eerste groep zit je op belijdeniscatechisatie, al noemen we alleen de laatste groep zo omdat je je in die groep heel concreet voorbereid op het afleggen van openbare geloofsbelijdenis. Wat is dus belijdenis doen? Het is amen zeggen op Gods beloften. Je dankt de Heere dat je gedoopt bent toen je nog geen benul had van je eigen zonde en van Wie de Heere is. Maar nu mag je antwoorden: Ja, Heere, ik wil zo graag leven van Uw genade, en leven naar Uw Woord.
Wat is dus belijdenis doen? Het is amen zeggen op Gods beloften
2. Moet je belijdenis doen van de leer of van je persoonlijk geloof?
De één zegt: het gaat niet om persoonlijk geloof, maar om de leer van de kerk. Belijdenis doen is zeggen: ik wil bij de kerk horen en ik geloof dat de Bijbel Gods Woord is. Je mag ook belijdenis doen als je nog niet kunt zeggen dat je een persoonlijk geloof hebt. De ander zegt: je doet belijdenis van je persoonlijk geloof. Dat jíj tot geloof gekomen bent, daar gaat het om. Het is allebei onjuist. Tenzij dat je ze allebei samen neemt. We mogen ze niet tegen elkaar uitspelen. Wie wil verdedigen dat je belijdenis kunt doen van de leer alleen en dus zonder persoonlijk geloof, die heeft niet in de gaten waar het bij de leer over gaat. De leer is maar niet een soort samenvatting van allerlei wetenswaardigheden uit de Bijbel. Het is de leer die naar de godzaligheid is. Het gaat om de leer van het Evangelie. Hoe kun je die belijden, hoe kun je er van harte mee instemmen, zonder dat je zelf de toevlucht neemt tot de Heere Jezus? De leer kan niet zonder persoonlijk geloof. Je kunt niet instemmen met Gods Woord zonder hartelijke betrokkenheid op de God van dat Woord. Wat is de leer waarmee je instemt als je belijdenis doet? Er zijn drie belijdenissen uit de vroege kerk. Die geven kernachtig weer wie de drie‐enige God is en wat het wonder van het Evangelie is. Daarnaast hebben we de reformatorische belijdenisgeschriften (de drie Formulieren van Enigheid) die hetzelfde zeggen, maar ook veel uitgebreider zijn. Ook in die geschriften klopt het hart van het Evangelie. Hoe zou je er hartelijk mee kunnen instemmen als het je niet persoonlijk aangaat, als de boodschap van zonde en genade, van verlorenheid en redding, je niet in beweging brengt? En zou je het ‘hartelijk’ weg willen laten? Het enige passende antwoord op de leer die vol is van Christus, is de liefde van ons hart. Belijdenis doen zonder ons hart is huichelen voor in de kerk.
Maar aan de andere kant gaat het ook mis als we alleen maar de nadruk leggen op ons persoonlijk geloof. Gemakkelijk kun je zelf centraal komen te staan met je geloofsbelijdenis. Dan is het de vraag wat de inhoud van je belijdenis is. Belijd je dat je tot geloof gekomen bent, of belijd je allereerst de Heere? Het gaat bij belijdenis doen om het belijden van de Heere Jezus. Dat allereerst. En van daaruit mag je zeggen: Hij is ook mijn Heere. Geloofsbelijdenis afleggen kan niet zonder persoonlijk geloof, maar het draait niet om dat persoonlijk geloof. Wat is geloof eigenlijk? In het geloof gaat het niet om jouw verhalen, om wat jij meegemaakt hebt, om hoe jij precies gekomen bent tot het doen van belijdenis. Je belijdt niet wat er in jouw leven allemaal gebeurd is. Je belijdt de Heere! Dat belijden is ook echt geloofsbelijdenis. Maar in dat geloof staat de Heere centraal. Je ziet van jezelf af en je ziet op Hem, de Heere Jezus Christus. Hij moet ook de eer van je geloofsbelijdenis ontvangen.
Belijdenis doen zonder ons hart is huichelen voor in de kerk.
Wist je dat we het daarom in de belijdenisdienst graag alleen bij het ja-‐woord houden? Ik wil op zich geen kwaad woord spreken over een getuigenis van iemand die wil vertellen wat de Heere in zijn of haar leven gedaan heeft. Als de Heere er maar de eer van ontvangt. Maar in een belijdenisdienst hoeft het niet te gaan over die persoonlijke verhalen. Het is best goed om tijdens de belijdeniscatechisatie deze dingen te delen. Het is mooi om eens goed naar elkaar te luisteren. Maar in de belijdenisdienst is alleen een ‘ja’ niets te karig. Dat heeft ook wel met bescheidenheid te maken die bij het geloof past. Laat er niet bezuinigd worden op goede woorden over de Meester, dan wil de leerling wel met een ja en amen volstaan. Wie tot geloof komt wordt klein. Je mag je gaan voegen in de kerk van alle tijden en alle plaatsen. Je stemt in met dat aloude geloof dat al eeuwenlang de kerk troost en moed geeft. Dat geloof is verwoord is belijdenisgeschriften. Het persoonlijk geloof is daarom ook persoonlijk en van harte instemmen met de leer van Gods Woord. Dat is iets heel persoonlijks. Maar het overstijgt ook het persoonlijke. Prof. Van Ruler verwoordde dat eens zo: je mag gaan meezingen in het koor dat al eeuwen voor God de lofzang zingt. Het gaat immers niet om een persoonlijk geloof dat op zichzelf staat, maar om een hartelijk instemmen met belijden van de kerk van alle eeuwen. Je gaat daar voor in de kerk niet staan solo zingen. Zonder persoonlijk geloof kan het niet. Maar belijdenis doen is niet alleen iets persoonlijks. Je staat daar dan ook niet in je eentje. Ook niet als je de enige bent die belijdenis doet. Je staat daar omringd door een belijdende gemeente en je wordt door je belijdenis belijdend lid van die gemeente. Beide zijn nodig. Zonder persoonlijk geloof kan het niet. Zonder de bijbelse leer ook niet.
3. Wanneer ben je toe aan het doen van belijdenis?
Wat is een goede leeftijd? Wat is ervoor nodig om belijdenis te kunnen doen? Wanneer ben je er aan toe? Ik zou hier eerst graag een vraag bij willen stellen: is dat wel de belangrijkste vraag? In zekere zin moet je er aan toe zijn. Maar belangrijker nog is de vraag: wat vraag de Heere van je? Heeft Hij er geen recht op dat je Zijn Naam gaat belijden? Is Hij het niet waard? Je kunt ook te gemakkelijk zeggen: ik ben er nog niet aan toe. Dan schuif je het voor je uit. Je denkt: wie weet verandert het nog wel en kom ik er nog wel toe. Maar je vergeet je er actief voor in te zetten, je vergeet de Heere te zoeken. Het is niet zo gemakkelijk om te zeggen wat een goede leeftijd is om belijdenis te doen. Je moet wel tot ‘je verstand gekomen zijn’. Zo zegt het doopformulier het: ‘als zij tot hun verstand gekomen zijn’. Dat betekent dat er een moment komt dat de kinderen zelf verantwoordelijkheid gaan dragen ten opzichte van hun christelijke opvoeding, of liever nog: ten opzichte van Gods beloften. Maar op welke leeftijd is dat? Dat is nog niet zo gemakkelijk te zegen. Van Calvijn weten we dat hij dacht aan een veel jongere leeftijd dan vandaag de dag gebruikelijk is. Ik weet het niet precies, maar het moet ergens tussen de 10 en 14 jaar geweest zijn. In die tijd was het ook nog niet gebruikelijk om één belijdenisdienst per jaar te hebben. Dat gebruik is nog helemaal zo oud niet; het stamt volgens mij uit de 19e eeuw. In de tijd van Calvijn waren er meerdere gelegenheden per jaar, verbonden aan een avondmaalsviering. Belijdenis doen was immers toegang vragen tot het Heilig Avondmaal? Gaandeweg is de leeftijd opgeschoven. Dat heeft allerlei oorzaken. In de samenleving werd aan kinderen op een latere leeftijd pas verantwoordelijkheden gegeven. De volwassen leeftijd werd gezet op 21 of 18 jaar. Dat was toch de tijd dat je echt verantwoordelijkheden kon gaan dragen. In onze tijd is er ook wat voor te zeggen om het niet te vroeg te doen. Sommigen gaan nog studeren als ze al 18 zijn en er gebeurt dan in de ontwikkeling nog zo veel. Anderzijds zijn er kerken die de deuren tot belijdenis doen al open zetten op 16-‐jarige leeftijd, of soms al eerder. Daar is principieel niets op tegen. Soms zou ik wensen dat onze jongeren in Utrecht-West de kerkenraad eens in verlegenheid brachten met een verlangen om belijdenis te doen op 14 of 15-‐jarige leeftijd. Wat is het geweldig mooi als er dan al een verlangen is om de Heere te belijden en toegang te vragen tot het avondmaal! Naar mijn idee kan er gemakkelijk wat scheefgroei ontstaan als je voor allerlei dingen zelf verantwoordelijkheid wil dragen, maar het doen van belijdenis uitstelt. Als je in studiekeuze, keuze van vrienden, keuzes in relaties zelfstandig wilt zijn en het niet zo op prijs stelt dat je ouders zich overal mee bemoeien, omdat je dat nu toch zelf wel kunt beslissen, waarom wil je kerkelijk dan nog wel onmondig lid blijven? Waarom wil je dat het ja‐woord van je ouders bij jouw doop als het ware nog steeds door blijft klinken en daar niet jouw eigen ja-woord bij voegen? Als je tegen de twintig bent en nog niet overweegt de belijdeniscatechisatie te volgen, is het goed om de vraag te stellen wat je tegen houdt en waarom je denkt dat je er wel een toe zult zijn als je 21 bent, of 22. Er is dus een leeftijdseis om belijdenis te kunnen doen. Maar dat is niet het enige. Er is ook de geloofseis. Zonder persoonlijk geloof kan het immers niet? Maar wat dan als je zo langzamerhand wel een leeftijd hebt, maar nog niet geen helderheid over je persoonlijk geloof? Ik zie twee verkeerde oplossingen:
- Je gaat maar belijdenis doen omdat je de leeftijd hebt, desnoods zonder persoonlijk geloof. Je weet wel dat je bij de kerk wilt blijven horen en je bent ook echt wel serieus. Maar als je zo de Heere wilt belijden, dan huichel je.
- Wat dan? Belijdenis doen uitstellen in de hoop dat er ooit nog eens sprake zal zijn van persoonlijk geloof? Dat is ook de oplossing niet. Moet je niet liever antwoord geven op de vraag waarom je het zou uitstellen? Is de Heere het niet waard om gediend en beleden te worden? Waarom heb je nog geen geloof? Hoe ben je daarmee bezig geweest dan? Hoe heb je ernaar gezocht? Meen je echt dat je er maar op moet gaan wachten? Ja maar als het nog niet kan dan? Je moet. Je hebt de leeftijd en je bent gedoopt. De Heere roept ertoe. Je mag op een zeker moment niet langer uitstellen.
Maar moet het dan maar zonder geloof? Zeker niet. Je moet er mee in de klem komen. Je kunt niet meer achteruit, want je leeftijd houd je niet tegen. Maar je kunt ook niet vooruit, omdat je nog geen persoonlijk geloof hebt? Zijn er dan geen uitvluchten? Nee, alleen de weg naar boven is nog open. Het is juist goed om er mee in de klem te komen. Stel niet langer uit, maar zoek de Heere dan te meer. Uitstel kan gevaarlijk zijn. Vooral als je het op z’n beloop laat en maar afwacht wat er van komen gaat. Maar de bereidwilligheid van de Heere om zondaars te ontvangen en zalig te maken verdraagt het niet dat je het zoeken en dienen van Hem uitstelt. Je kunt niet zeggen: ik zoek wel, maar de Heere laat Zich niet vinden. Wie Hem zoeken zullen Hem vinden, en zijn reeds van Hem gevonden. Wie Hem zo zoekt, mag belijdenis doen.
Uitstel kan gevaarlijk zijn.
4. Moet je zekerheid hebben om belijdenis te doen? Hoe zeker moet je dan zijn in je geloof?
Heb je zekerheid nodig? Of is zoeken genoeg? Ik zou het zo willen zeggen, zonder enige bedoeling om karig te doen: Een kruimel geloof en een druppel genade zijn genoeg. Denk maar eens aan de vader van die maanzieke jongen. Aan hem wordt gevraagd of hij gelooft. Hij antwoordt: Ik geloof, komt mijn ongelovigheid te hulp. (Mark 9:24) En de Heere Jezus geneest zijn jongen. Je belijdenis steunt niet op jouw zekerheid, maar op de zekerheid van Gods verbond en beloften. Dat geldt overigens ook bij de viering van het avondmaal. Je kunt daar niet naar toe komen met alles wat jij hebt aan geestelijk leven en aan zekerheid. We belijden midden in de dood te liggen en de zaligheid buiten onszelf in Christus Jezus te zoeken (avondmaalsformulier). Hij is de grond van de zekerheid: Jezus Christus en Zijn volbrachte werk. Veel belijdeniscatechisanten lopen tegen eigen tekorten aan en dat is maar goed ook. Je valt jezelf tegen. Je komt gebrek aan geloof tegen, gebrek aan vastheid, terwijl je juist zo uitzag naar toewijding en zekerheid. Als ik zeg ‘een kruimel geloof en een druppel genade’ dan bedoel ik ook niet dat er bij de Heere maar zo weinig te krijgen is. Ik wil ermee zeggen dat die kruimel en die druppel wel echt zijn en ook verlangen naar meer. Er zit dan liefde in. Het geloof gaat om liefdevolle verbondenheid met de Heere Jezus en niet allereerst om jouw zekerheid. Je vindt de vastheid in Hem. Vlucht maar naar de Heere toe en al vind je het nog zo moeilijk om te getuigen van de zekerheid van het geloof. Je mag met overtuiging Hem gaan belijden als de volkomen Zaligmaker, van Wie jij alles verwacht, op Wie jij je vertrouwen stelt. Zo mag je belijdenis doen. Misschien is de omgang met de Heere nog wat beschroomd en ga je schoorvoetend tot Hem. Dat hoeft niet. De toegang is immers vrij! Maar wie naar zichzelf kijkt, leert wel het wonder van zalig worden, maar dat hoeft vrijmoedigheid niet in de weg te staan. Het is ook belangrijk om te zien dat belijdenis doen geen eindstation is, maar een begin. Je verschijnt niet aan de finish, maar aan de start. Je hoeft bij het belijdenis doen niet gearriveerd te zijn. Liever niet, dat zou niet best zijn! ‘Welkom in de strijd’ wordt van oudsher gezegd bij het belijdenis doen. Welkom in de strijd. Nu begint het pas echt. Maar heb goede moed, we dienen een goede Meester. Je mag aan de start verschijnen in afhankelijkheid van de Heere. Je overziet de weg niet. Maar je hoeft die weg ook niet te gaan met je eigen ja‐woord, maar met de God van het verbond en van Zijn beloften. Hij wil meegaan. Het geven van je ja‐woord betekent dat je je totaal afhankelijk verklaart van Hem. Je ja‐woord is immers geen getuigenis over jezelf, maar getuigenis van Hem.
Je ja‐woord is immers geen getuigenis over jezelf, maar getuigenis van Hem.
Als je het zo bekijkt, heeft belijdenis doen wel iets van trouwen weg. En de belijdeniscatechisatie van een verkeringstijd. Er moet wel liefde zijn. Stel je voor, je zou het huwelijksbootje instappen zonder dat je er uit bent! Je gaat toch niet maar zo trouwen. Je moet wel zeker zijn van elkaar. Toch kunnen we ons leven niet overzien. We kunnen nog niet weten wat er morgen gebeuren zal. Hoe haal je het dan in je hoofd om in het stadhuis elkaar trouw te beloven voor het leven, kome wat komt? Kun jij dat overzien? Helemaal niet. Je kunt dan ook alleen maar je ja-‐woord op stadhuis en in de kerk geven in diepe afhankelijkheid van de Heere. Je bidt: Heere, ga Zelf met ons mee. Zo is het ook bij belijdenis doen. Allerlei vragen gaan door je heen: Hoe zal het in de toekomst gaan? Nu wil ik Hem graag belijden, maar zal dat verlangen blijvend zijn? Kan ik volharden? En als er beproevingen komen? Kan ik wel mijn ja-woord geven voor mijn hele verdere leven? Ja het kan! Maar alleen in diepe afhankelijkheid van de Heere. Niet in eigen kracht, niet bouwend op jouw eigen geloof, maar op de Heere Zelf, Die de trouw bewaart van geslacht tot geslacht en nooit zal laten varen wat Zijn hand begon. Petrus verloochende de Heere. Maar de Heere Jezus had gezegd: de satan heeft u allen opgeëist om te ziften als de tarwe. Maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoudt. (Luk 22:31-32) Daar moet je het van hebben. Dat geeft rust en zekerheid. Blijf maar dicht bij de goede Herder. Hij heeft gezegd: Niemand zal ze uit Mijn hand rukken. (Joh 10:28) Als je dan de vraag stelt: waar moet ik zeker van zijn? Je moet er zeker van zijn bij Wie je het zoeken moet. Je moet zo veel van Hem kennen dat je weet en belijdt: bij Hem moet ik zijn, met Hem wil ik leven. Hoe zeker je dan bent over je persoonlijk geloof maakt niet het grootste verschil. Als je zo de Heere zoekt, mag je belijdenis doen. Ik kan je wel vertellen dat veel kerkenraden je dan graag toelaten tot het doen van belijdenis. De Heere zal dan Zijn werk voleinden (Ps 138). In dat vertrouwen mag je belijdenis doen. Je mag het van Hem verwachten. Dat mag je belijden. En dan ontvangt de Heere de eer.
5. Als je belijdenis doet, hoor je dan ook aan het avondmaal te gaan?
De vijfde vraag die we stellen is: moet je dan ook aan het avondmaal? Hoort dat? Wordt dat dan ook van mij verwacht? Horen die twee bij elkaar: belijdenis doen en aan het avondmaal gaan? Het korte antwoord is: ja. Dat beloof je ook, als in de belijdenisdienst tenminste de vragen worden gebruikt uit de kerkorde van de christelijke gereformeerde kerken. Daar worden drie vragen gesteld. De eerste gaat over de inhoud van het geloof: wat geloof je? De tweede over je innerlijke houding: geloof je dit met je hart? Daarbij belijd je ook dat het je verlangen is avondmaal te vieren: Is het je verlangen de dood des Heeren te verkondigen? De derde vraag gaat over je leven: belijd je dat het je verlangen is de belijdenis te versieren met een levenswandel die bij deze belijdenis past?Je belijdt dan dus dat je verlangt het avondmaal te vieren. Maar dat betekent niet dat je vanzelfsprekend dus ook aan het avondmaal gaat. De verbinding tussen belijdenis doen en avondmaal vieren is er zeker, maar die verbinding is niet een automatische verbinding. In de voorbereidingsweek voor het avondmaal die een tijdje na je belijdenis volgt, moet je jezelf ook echt beproeven. Dan kun je niet zeggen: ik heb belijdenis gedaan, dus. Aan de andere kant is het belangrijk te bedenken dat het (persoonlijk) geloof dat nodig is om belijdenis te doen geen ander geloof is dan het geloof dat nodig is om avondmaal te vieren. Het is belangrijk om dat goed te zien. Soms wordt er gewaarschuwd voor een directe verbinding tussen belijdenis en avondmaal, uit vrees voor automatisme. Voor automatisme mogen we inderdaad wel bang zijn. Maar dat neemt de verbinding niet weg. Dat wij als christelijke gereformeerde kerken zo’n sterke verbinding tussen belijdenis en avondmaal laten zien in die tweede vraag, heeft te maken met de vraag wat belijdenis doen is en welk geloof daarvoor nodig is. Het ware geloof is nodig. Maar dat ware geloof strekt zich uit naar de Heere Jezus Christus. De Heere staat daarin centraal. Wie zelf niets heeft, en met lege handen staat, en zich alleen maar voor de Heere neer kan leggen, mag belijdenis doen. Maar er is geen ander geloof nodig om het avondmaal te mogen vieren dan dat geloof, dat niets in zichzelf vindt, maar alles in Hem. Met minder kun je geen belijdenis doen, maar meer is niet nodig om van de Heere een plekje aan Zijn tafel te ontvangen. En als je die vrijmoedigheid niet hebt? Je hebt belijdenis gedaan, maar kan geen avondmaal vieren? Ik zeg dan niet dat je gewoon maar moet gaan. Wel klinkt daar het liefdebevel van de Heere. Het is niet niets om dan te blijven zitten! Wat belijd je daar dan mee? En strijdt dat niet met je belijdenis? De vraag is: wat voor antwoord zou je willen horen? Een antwoord dat jou enige ruimte geeft om het zoeken van de Heere met ingespannen krachten uit te stellen en een afwachtende houding aan te nemen? Het is belangrijk jezelf eerlijk te beproeven. En inderdaad af te blijven als het echt niet mogelijk is avondmaal te vieren. Maar dan? Als je de keer daarna nog steeds niet deelneemt aan het avondmaal, heb je jezelf dan ook de vraag gesteld hoe je die drie maanden hebt ingevuld die daar tussen lagen? Heeft het je koud gelaten? Heeft het je op de knieën gebracht? Heb je Hem gezocht? Het zoeken van de Heere heeft toch een belofte in zich? Ons zoeken kan wel heel verschillend zijn. Ik kan iets kwijt zijn en rustig zoeken. Eigenlijk denk ik: ik draai wel wat stapeltjes om en wie weet vind ik het. Maar anders komt het wel een keer. Ik zoek heel anders als ik nu weg moet naar Schiphol om mijn vliegtuig te halen en ik ben mijn paspoort kwijt. Dan moet ik het vinden! Hoe zoek jij de Heere? Nogmaals: de bereidwilligheid van de Heere om zondaren te ontvangen, laat geen ruimte voor uitstel. De Heere laat Zich vinden. Ontdek dan de rijkdom van Zijn Woord, van Zijn beloften. Hoor hoe het Evangelie verkondigd wordt. Kom dan tot Hem, en vind in Hem alle zekerheid die nodig is.
6. Wat betekent het om belijdend lid te zijn?
Tenslotte zoeken we nog een antwoord op de vraag: wat betekent het om belijdend lid te zijn? Belijdenis doen, en dan? Het is pas een begin. Van dooplid wordt je belijdend lid. Belijdenis doen heeft dus alles met de kerk en met de gemeente te maken. Je wordt door je openbare belijdenis belijdend lid van je gemeente. Dat heet zelfs ‘lid in alle rechten en plichten’. Je mag meestemmen als er verkiezing van ambtsdragers is. Je kunt als ook gekandideerd worden (als broeder dan) voor het ambt van ouderling of diaken, al zal dat zo’n vaart direct niet lopen. Naast de rechten zijn er ook plichten. Je bent in de gemeente als broeders en zusters aan elkaar gegeven. Belijdenis doen en afstand houden gaan niet samen. De gemeente wordt wel lichaam van Christus genoemd. De gemeenteleden zijn ledematen van dat lichaam. De ledematen zijn heel verschillend, en toch al elkaar verbonden, ja ze zijn elkaar tot een hand en een voet. (1 Kor 12) Dat betekent dat je verantwoordelijkheid draagt met en voor elkaar. Een trouwe opkomst in de gemeente (zie ook vraag 3 van de belijdenisvragen), met name in de kerkdiensten, maar ook in heel het gemeenteleven, is van het grootste belang. Dat is niet iets extra’s. Het hoort er wezenlijk bij. Je wilde belijdend lid worden, wees dan ook betrokken als belijdend lid. Je hebt openbare geloofsbelijdenis gedaan. Publiek heb je aangeven dat je van de Heere wilt zijn. Je ja-‐woord klonk binnen de beslotenheid van kerkmuren. Maar had je het niet gezegd als die kerkmuren weg zouden zijn en de hele buurt mee kon luisteren? Zijn Naam belijden kun je niet alleen binnen de kerk doen, maar ook er buiten. Desnoods met woorden, dat wil zeggen: vooral met je levenswandel, je houding, je doen en laten, je levensstijl. Als het kan en als het nodig is, kom je voor de Heere Jezus uit. Belijdenis doen: je kunt een spatie invoegen. Belijden is doen!
Belijdenis doen: je kunt een spatie invoegen. Belijden is doen!
Je belijdenis versieren met een levenswandel die bij de inhoud van je belijdenis past. Dat mag je gebed zijn. De apostel riep de gemeente van Filippi op tot een levenswandel die passend (waardig) was bij het Evangelie van Christus. (Fil 1:27) Is dat je verlangen? Dat zou geweldig zijn! De gemeente is bij een belijdenisdienst altijd weer dankbaar, samen met de ouders en grootouders, omdat Zijn werk door gaat en Hij zorgt voor Zijn kerk. Jongeren (soms ook ouderen) verlangen ernaar Zijn Naam te belijden, hun leven aan Hem en aan Zijn dienst te verbinden. Wat een geweldig moment! Een moment van Gods trouw en genade. Wat is het goed om de Heere te dienen. Heb jij er al zin in gekregen? Heb je iets gezien van Zijn liefde, van Zijn kruis, van Zijn heerlijkheid? Heb je Hem nog niet nodig gekregen als je Redder en Zaligmaker? Is Hij het niet waard dat wij ons leven in Zijn hand leggen en Hem belijden? Wat zoek jij in dit leven? Ben je daar al uit? Misschien denk je: ik zie het nog wel. Ik wil je vragen: stel het niet langer uit. Dien de Heere met blijdschap (Ps 100). Kom ontdekken hoe goed de Heere is, en hoe goed het is om te horen bij de gemeente die Hij verkregen heeft met Zijn bloed (Hand 20:28). Jouw gemeente is vast niet een perfecte gemeente. Je gemeente zou de enige zijn, als ze het was. Maar als Christus er wil zijn, wil ik er ook zijn. Lidmaatschap van de gemeente is zo iets bijzonders. Het gaat om een kerk van de Heere Jezus Christus. Daar klinkt Zijn Woord. Daar maakt Hij Zijn trouw zichtbaar in de sacramenten. Daar wil Hij wonen. Wat een wonder om bij Hem te wonen! Heb jij belijdenis gedaan? Dien de Heere dan met volharding en verwondering. Overweeg jij belijdenis te gaan doen? Vraag eens een gesprek aan met je predikant of ouderling. Ik hoop dat het je niet los laat. En mocht je er ‘nog niet aan toe zijn’, je bent er altijd aan toe om zonder uitstel de Heere te zoeken en tot hem de toevlucht te nemen.