Al tijden lag er iets in de vensterbank op de jongenskamer. Iets van roze. Met de voorkant naar beneden, in het stoffige hoekje achter het gordijn, waarvan zesjarige jongens denken dat hun moeder daar nooit komt.
Hij moet er over nagedacht hebben. Wat geef je een moeder voor moederdag? Een moeder die graag leest. Een boek natuurlijk! Een moederdag-boek.
Maar…zou ze er niet liever zelf een schrijven? Wacht eens, een moeder-dagboek!
Hij dacht er hardop over na hoe je dat woord zou moeten schrijven. De tweede keer vergat hij van inspanning de b, maar dat zou vast niemand opmerken.
Een boek moet ergens over gaan. Een belangrijk iets, of Iemand. Als ze hem vragen ‘Waar ging de preek over?’ en hij zegt ‘over de Heere Jezus’ is het altijd goed. Hij schreef het op, met een vette H waar hij twee keer overheen ging met de stift. Zoals in oude bijbels.
Misschien weet hij ergens al, nog zeer intuïtief en onbewust, dat zijn moeder niets doet zolang er geen deadlines zijn. In elk geval zette hij voor haar zwart op wit dat het na vier jaar klaar moet zijn. Als ze 35 is dus.
Tenslotte maakte hij vast een inhoudsopgave voor haar, zodat ze gelijk van start kan gaan met schrijven. Een van de weinige indelingen waar hij vertrouwd mee is, is die van het kerkelijk jaar. Hij noemt het: heilege feesten. Laat ze die maar als leidraad nemen. Vanuit de boekenkast knikt Prof. G. Wisse’s ‘Heilsfeiten’ hem minzaam toe. Hij ziet het niet.
Bedankt lieve Gijs. Ik zal het proberen. Met de moed-der-dagboek(en)…!