Dit zendingsverhaal gaat over Santosh en Niraj, twee jongens van een jaar of negen Kathmandu. Santosh vertelt zijn vriendje Niraj over de Heere Jezus.
‘Psst, Santosh.’ Voorzichtig schuift Niraj naar zijn vriend. Door het slaan op de stenen kunnen ze bijna niet praten. Santosh stopt en kijkt Niraj aan. ‘Ik weet…’ Verder komt Niraj niet. Een stem zegt: ‘Doorwerken. Er is geen tijd voor praatjes.’ Santosh slaat met zijn grote hamer op een steen. De stukken springen eraf. Pff, bijna in zijn ogen. Met zijn andere hand veegt hij het zweet van zijn hoofd. Het is warm! Toch moet hij doorwerken. Anders krijgt hij geen geld. Dat heeft hij nodig. Ook Niraj pakt zijn hamer.
Een tijd lang hoor je niets anders dan het kloppen van de hamers. Na een poosje kijkt Niraj. Waar is de leider? Gelukkig, hij loopt een eind verder. ‘Psst, Santosh!’, probeert hij opnieuw. Santosh kijkt even op en zegt: ‘Wat harder praten. Dan kan ik doorwerken.’ ‘Nee, niemand mag het weten.’
Eindelijk mogen de jongens stoppen. Het is al bijna donker. ‘Wat moest je vanmiddag?’, vraagt Santosh. ‘Heb je genoeg geld?’ ‘Waarom moet je dat weten? Dacht je echt dat je mijn geld kreeg?’ Boos loopt Santosh weg. Hij geeft aan niemand zijn geld, ook niet aan zijn vriend. Hoe moet hij anders aan eten komen? Toch houdt Niraj vol. ‘Ik weet iemand die hele goede lijm heeft en…’ Hij wacht even… ‘en… ook verkoopt.’ Santosh blijft staan. ‘Echt? Waar?’ ‘Dat is mijn geheim. Als je geld geeft, zal ik het kopen.’ ‘Nee, mijn geld krijg je niet.’ ‘Nou, dan niet.’ Niraj loopt de andere kant op en laat Santosh staan. Hij weet dat Santosh toch wel achter hem aankomt. Niraj is immers ouder. Daardoor heeft hij veel te vertellen onder de straatkinderen. ‘Vertel’, schreeuwt Santosh. ‘Eerst je geld’, antwoordt Niraj rustig. Even nog twijfelt Santosh, maar dan zegt hij: ‘Goed, maar ik wil ook een zakje.’ ‘Oké, ga maar naar huis. Ik kom zo.’
Lusteloos en moe loopt Santosh de sloppenwijk binnen. Wat stinkt het hier! Woonde hij nog maar bij zijn moeder. Maar die leeft niet meer. Zijn vader heeft hij al twee jaar niet gezien. Waar zou die zijn? Zou hij nog leven? Niet aan denken. Hij moet zien dat hij hier kan overleven. Santosh, die 9 jaar is, heeft een plaatsje gevonden bij de straatkinderen van Kathmandu. Hij woont in een huisje, nee… Het zijn maar een paar stokken die in de grond gezet zijn. Als dak gebruiken ze een stuk zeil. Onder het afdak gaat hij zitten. Zijn maag knort. Vandaag heeft hij nog niets gegeten. Zijn geld heeft hij aan Niraj gegeven. Hij houdt zijn hand op zijn maag alsof hij het rammelen tegen wil houden. ‘Hier slome, pak aan.’ Niraj geeft hem een plastic zakje. ‘Echt goede lijm, joh. Ruik maar eens.’ Santosh maakt het zakje open en steekt zijn hoofd erin. Hij snuift de geur op. ‘Ja joh, heerlijk!’ Hij haalt een paar keer goed adem, terwijl hij het zakje onder zijn neus houdt. Opeens begint hij raar te lachen. Santosh weet niet goed meer wat hij doet. ‘Zo, nu voel ik mijn maag niet meer. Ik hoef geen eten.’ Hij gaat onder het afdak liggen, trekt de deken over zijn hoofd en slaapt.
De volgende morgen wordt Santosh wakker met een knorrende maag. Hij rommelt wat tussen zijn weinige bezittingen. Er is geen eten. Hij pakt eerst zijn zakje lijm. De honger gaat over. Niraj is ook wakker. ‘Ik wil eten’, zegt hij tegen Santosh. ‘Straks zorg jij dat ik wat krijg. We gaan weg.’ Zonder sputteren volgt Santosh zijn 12-jarige kameraad. Ze lopen langs de markt. ‘Haal wat bananen en appels. Zorg dat ze je niet zien’, beveelt Niraj.
Santosh slentert langs de kraampjes. Daar staan veel mensen. Het lukt vast om iets te pakken. Voorzichtig gaat hij achter een paar vrouwen staan. Hij steekt zijn hand uit en… pakt snel een tros bananen. Gelukt! Langzaam loopt hij verder. ‘Hier heb je wat’, zegt hij tegen Niraj. ‘Is dat alles?’ ‘De rest ga ik nu halen.’ Santosh vertelt niet dat hij al twee bananen opgegeten heeft. Anders krijgt hij niets van Niraj.
Even later komt hij terug met een paar appels. Hé, met wie praat Niraj? Santosh houdt de appels op zijn rug en gaat erbij staan. De blanke vrouwen kijken hem vriendelijk aan. Santosh is niet gewend dat mensen aardig doen. Hij vertrouwt het daarom niet. Hij zegt tegen Niraj in het Nepalees: ‘Pas op, joh! Vertrouw ze niet! Ga mee!’ Maar Niraj antwoordt: ‘Die mevrouw zegt dat we eten krijgen. Zullen we meegaan?’ Santosh kijkt zijn vriend verbaasd aan. Zou hij het menen? Hij schrikt als één van de vrouwen aan hem vraagt: ‘Ga je ook mee?’ Santosh heeft nog steeds de appels op zijn rug. Wat moet hij ermee? Hij haalt ze tevoorschijn, geeft Niraj een appel en wil de vrouwen er ook een geven. ‘Hoe kom je daaraan?’, vraagt de kleine vrouw. ‘Gehad’, zegt Santosh. Intussen lopen ze verder door de drukke straten van de Nepalese hoofdstad. Ze komen in een wat rustigere wijk en stoppen voor een huis. ‘Children’s Home’ (=huis van de kinderen) staat er op een bordje boven de deur.
‘Ik heet juf Sharon’, zegt één van de vrouwen als ze binnen zijn. ‘Gaan jullie mee? Dan mogen jullie je eerst wassen.’ Niraj en Santosh kijken elkaar aan. Wassen? Nu? Dat doen ze alleen als ze het nodig vinden in de rivier die bij de krottenwijk stroomt. ‘Straks trek je deze nieuwe kleren aan’, zegt de mevrouw die juf Anniek heet. Ze opent de deur van een wasruimte. ‘Daarna krijg je eten.’ Daar heeft Santosh wel zin in. Hij zal het maar doen. Niraj zegt brutaal: ‘Dat doe ik niet. Ik wil nú eten.’ Juf Anniek schudt haar hoofd: ‘Eerst wassen en dan eten.’ Niraj wordt boos, maar Santosh zegt gauw: ‘Gewoon doen. Heb jij zin om stenen te hakken in die hitte? Ik niet!’ Na een paar minuten zijn de jongens klaar. Niraj lacht om Santosh: ‘Wat zie jij er deftig uit. Ik ken je niet meer.’ Juf Sharon loopt naar een grote kamer. Daar zitten nog meer jongens. Sommigen kent Santosh. Even later smullen ze van rijst met wat groente. Het is lang geleden dat Santosh zo lekker gegeten heeft!
‘Jongens, we gaan straks spelletjes doen. Ik ga eerst vertellen. Jullie mogen elke dag hier komen. Wij zorgen voor eten en jullie krijgen ook les. Misschien kunnen jullie straks weer naar school.’ ‘Dat doe ik nooit’, schreeuwt Niraj. Hij wil overeind springen en weglopen, maar Santosh houdt hem tegen. ‘Joh, blijf toch hier! Ik wil weten wat ze te vertellen heeft. Straks ga ik met je mee.’
Juf Anniek pakt een grote plaat. ‘Zie je wat hier op staat?’ ’Ik ben niet blind, hoor!’, reageert Niraj. De juf gaat verder: ‘Een vader heeft twee jongens. De jongste zoon wil veel geld van zijn vader hebben. Hij wil op reis naar een ander land. Daar gaat hij feest vieren.’ Ze pakt een andere plaat. ‘Kijk, hij pakt zijn spullen en gaat weg.’ Santosh vindt het prachtig, maar Niraj zit verveeld te kijken. Aan het eind van het verhaal vraagt juf Anniek: ‘Wie heeft er al eens over de Heere God en de Heere Jezus gehoord?’ ‘Ik’, schreeuwt Niraj, ‘maar ik wil die Naam niet horen. Dat is verboden in ons land.’ Hij springt overeind, rent naar de deur en voor iemand hem tegen kan houden is hij verdwenen.
Santosh aarzelt. Moet hij zijn vriend achterna gaan en hem terughalen? Juf Sharon komt naar hem toe: ‘Blijf maar hier. Misschien komt hij straks terug.’ Maar daarvoor kent Santosh zijn vriend te goed. Als die boos is, zie je hem voorlopig niet meer. Juf Anniek vertelt verder: ‘Wat Niraj zei, klopt een klein beetje. Vroeger mocht je in dit land niet praten over God en over de Heere Jezus. Nu wel, daarom zijn wij naar jullie toegekomen. Wij willen graag over de Heere Jezus vertellen. Weet je… jullie zijn allemaal arm. Net als die jongen in het verhaal. Maar… de Heere Jezus wil jullie gelukkig maken. Hij wil jullie bij de Heere God, de Vader, brengen.’ Santosh begrijpt er niet veel van.
‘Waarom liep je weg?’, vraagt Santosh ’s avonds. ‘Ik wil niets over God en Jezus horen’, bromt Niraj. Santosh ziet dat er hem iets dwars zit, maar hij weet niet wat. ‘Morgen ga ik weer.’ Niraj zwijgt. ‘Heb jij vanavond nog iets gegeten?’ ‘Natuurlijk niet. Ik heb niet gewerkt vandaag. Ik heb geen geld, alleen nog wat lijm.’ Niraj pakt zijn zakje en snuift de geur van de lijm op. Santosh heeft vanavond geen zin.
De volgende dag zegt Niraj: ‘Ik wil eten. Maar geen verhaal!’ ‘Ga gewoon mee. Dan zien we wel.’ Ze lopen door de stad. Overal staan beelden van hindoegoden. Sommige mensen buigen hun hoofd voor het beeld en leggen wat bloemen en rijstkorrels neer in een schaal. Anderen stoppen hun vingers in het bakje met rode vloeistof en zetten een stip op hun hoofd. Santosh heeft bijna nooit rijst. Daarom kan hij niets neerleggen. Soms prevelt hij wat woorden bij een beeld. Zouden ze in ‘Children’s Home’ geen beeld hebben? Gisteren heeft hij niets gezien.
Ongemerkt komen ze bij het huis. ‘Hallo Santosh! Hoi Niraj! Kom binnen’, horen ze de stem van juf Anniek. ‘Ik wil alleen eten’, gromt Niraj. In de zaal zitten al kinderen. Als ze hun handen gewassen hebben, gaan ze aan tafel zitten. Hmm, denkt Santosh, lekker eten. Juf Sharon zegt: ‘We gaan eerst bidden. We vragen of de Heere Jezus bij ons wil zijn.’ Voor ze kan beginnen, schreeuwt Niraj: ‘Nee, alleen eten.’ Juf Sharon reageert niet en begint te bidden. Zodra ze de naam ‘Jezus’ noemt, springt Niraj op, trekt Santosh van zijn stoel en sleurt hem mee naar buiten. ‘Hier gaan we niet meer naar toe.’ Santosh wil zich lostrekken, maar Niraj heeft hem stevig vast. ‘We gaan weer stenen hakken en geld verdienen.’ Santosh zegt nog: ‘Het verhaal van gisteren was echt mooi’, maar Niraj geeft als antwoord: ‘Als je toch gaat, sla ik je in elkaar. We zullen wel eens zien wie de baas is.’
Santosh huivert. Hij weet dat Niraj hem wel dood zou kunnen slaan. Verdrietig loopt hij mee. ‘Wat geeft dat nou?’ Niraj geeft geen antwoord meer. Zijn gezicht zegt genoeg.
‘Hebben jullie gisteren vakantie genomen?’, vraagt de leider van de steenfabriek. Aan Niraj’s ogen ziet Santosh dat hij niets moet zeggen. ‘We hadden wat anders te doen’, antwoordt Niraj. De hele dag werken de jongens hard. Aan het eind hebben ze een klein beetje geld verdiend. ‘Geef aan mij’, dwingt Niraj. ‘Ik ga eten en lijm halen. Wacht bij onze hut en waag het niet om weg te lopen. Want ik zal je weten te vinden.’
Moedeloos slentert Santosh naar de hut. Niraj kent bijna alle schuilplekjes van de stad. Het heeft geen zin om te vluchten.Waar kan hij naar toe gaan? Niraj zal hem toch vinden. Het lekkere eten en het mooie verhaal lijken heel lang geleden. Onverwachts staat Niraj weer voor hem. ‘Het eten heb ik op. Hier heb je een klein zakje lijm.’ Tranen springen in de ogen van Santosh. Maar hij draait zich om: Niraj mag beslist niet zien dat hij huilt.
Enkele weken gaan voorbij. Niraj en Santosh hakken elke dag stenen. Soms kan Santosh wat eten op de markt stelen. Eerst had hij gehoopt dat juf Anniek of juf Sharon hem zou komen halen. Hij durft niet naar hen toe te gaan. Steeds is Niraj in zijn buurt. Hij kan niet weglopen. Niraj is nog steeds boos en Santosh krijgt een flinke stomp als hij niet doet wat Niraj zegt. ‘Als je het probeert…’, zei hij gisteren nog dreigend.
Op een morgen, het is behoorlijk fris buiten, zit Santosh te rillen bij een beeld in de stad. Het is december en vannacht was het echt koud. Had hij maar wat dikkere kleren of een huis om in te wonen. Maar… hij moet wachten op Niraj. Opeens voelt hij een arm op zijn schouder. Een zachte stem zegt: ‘Santosh, ga je mee?’ Santosh schrikt. Die stem is van… van… Hij kijkt omhoog en ziet het hoofd van juf Sharon. ‘Nee, ik mag niet mee van Niraj. Hij zal mij in elkaar slaan, als hij het merkt.’
Juf Sharon schudt haar hoofd. ‘Echt niet, Santosh! Kom mee!’ Santosh kijkt om zich heen. Niraj ziet hij niet. Ook niet bij de groentekraam waar hij net stond. ‘Niraj kan jou voorlopig niet slaan’, fluistert ze. Santosh trilt van angst en zijn ogen kijken bang naar de juf. Weer legt ze haar hand op zijn schouder. ‘Straks vertel ik alles.’
Ze lopen door wat straatjes en komen steeds verder van de markt. Santosh wordt iets rustiger. Af en toe kijkt hij om of Niraj hen achterna komt. Hij zucht van opluchting als juf Sharon de deur van ‘Children’s home’ opendoet. ‘Gelukkig! Ik ben binnen’, is zijn eerste reactie. ‘Heb je gegeten vanmorgen?’ Santosh schudt zijn hoofd. Angstig kijkt hij naar de deur. ‘Weet je…, ik zal eerst vertellen wat ik gezien heb.’ Ze neemt Santosh mee naar haar kamer. ‘Ga maar zitten’, zegt ze. Zelf ploft ze op haar bed. ‘Santosh…, Niraj komt de eerste weken niet terug. Hij heeft gestolen in een dure winkel. De baas heeft hem betrapt en de politie gebeld. Die heeft hem meegenomen. Hij zal wel in de gevangenis komen. Dat vind ik heel erg.’
Santosh kan van verbazing niets zeggen. ‘Ben ik… ben ik… dan nu vrij?’ ‘Ik denk het wel, Santosh. Ik zal ook praten met de mensen van dit huis.’ Dan snikt Santosh: ‘Waarom ben je… niet eerder gekomen? Ik wil zo graag meer… over die Jezus horen. Je kwam me maar niet halen. Ik moest… zolang wachten. Ik dacht dat ik te slecht was, omdat ik met Niraj weggelopen was.’ Tranen schieten in de ogen van juf Sharon. ‘Echt, Santosh? Meen je dat? Wil je over de Heere Jezus horen? Je hebt maar één verhaal gehoord.’ Santosh knikt. ‘Ik vond het zo mooi: ik ben ook arm. Ik heb niets. Wil die Jezus van jou mij helpen?’ Door haar tranen heen moet juf Sharon toch glimlachen: ‘Santosh, morgen is het Kerstfeest. Dan ga ik over de Heere Jezus vertellen. Wil je dat horen?’
Als Santosh klaar is, gaan ze naar de grote zaal. Daar is juf Anniek met de andere jongens. Verbaasd kijkt ze op: ‘Hé Santosh, ben je er weer? Waar is je grote vriend?’ Voor hij iets kan zeggen, komt juf Sharon: ‘Dat vertel ik later wel.’ Die morgen gaat het verhaal over een goede herder. Juf Anniek laat een plaat zien van een herder. Op zijn schouder heeft hij een schaap. ‘Dit schaap is dom. Het luistert niet naar de herder. Het loopt weg. Maar het kan alleen geen water en geen eten vinden. Als de herder ziet, dat het schaap weg is, gaat hij het zoeken.’
Santosh luistert aandachtig. Even vergeet hij Niraj. Maar als juf Anniek de naam ‘Jezus’ noemt, kijkt hij verschrikt naar de deur. Komt Niraj binnen? Juf Sharon ziet zijn gezicht. ‘Je bent hier veilig, Santosh!’ Met een zucht luistert Santosh verder: ‘Die goede herder lijkt op een andere Herder, op de Heere Jezus. Hij zoekt mensen op die van Hem weggelopen zijn. Jullie zijn ook bij de Heere Jezus vandaan gelopen, al weet je dat niet. Maar Hij wil jullie gelukkig maken, echt gelukkig maken in je hart.’ Zou dat ook voor mij kunnen?, denkt Santosh. Hij weet het niet.
Na het verhaal zegt juf Sharon: ‘Komen jullie morgen weer? Dan is het Kerstfeest.’ Santosh wil met de andere jongens meegaan, maar juf Sharon houdt hem tegen. ‘Even wachten, Santosh. Ik moet nog wat regelen. Jij kunt niet terug naar je hut.’ ‘Waar moet ik… dan…?’ Tranen springen in zijn ogen. Hij kan niet meer verder praten. Maar juf Sharon begrijpt hem. Ze zegt: ‘Ga mee. Ik ga voor een slaapplek zorgen.’ Die nacht slaapt Santosh in een kamertje in ‘Children’s home’. Het is allemaal zo vreemd: genoeg eten, andere kleren, een bed, geen lijm snuiven. Hij denkt: Zou dat te maken hebben met de Heere Jezus? Zijn de jufs daarom zo lief, omdat ze Hem kennen? Als Niraj Jezus zou kennen, zou hij misschien ook niet meer zo boos doen. Hij denkt… en denkt… Tenslotte valt hij doodmoe in slaap.
De volgende morgen komt juf Sharon in zijn kamertje: ‘Hé, Santosh! Wakker worden!’ Santosh weet niet waar hij is en zegt: ‘Wat is er, Niraj?’ Juf Sharon moet glimlachen. ‘Nee joh, die is hier niet. We gaan zo Kerstfeest vieren.’ O ja, dat is waar. Gelijk springt Santosh uit zijn bed. Wat zou het voor een feest zijn?
Vol verwachting zit Santosh te kijken. Aandachtig luistert hij naar het verhaal dat juf Sharon vertelt. Het gaat weer over herders. Zij krijgen een mooie boodschap van engelen uit de hemel. Wat engelen zijn, weet Santosh niet. Maar hij heeft geen tijd om erover na te denken. Hij hoort juf Sharon zeggen: ‘De herders gingen de Heere Jezus zoeken. Zo mag jij ook naar de Heere Jezus gaan. Je bent nooit te slecht of te arm om naar Hem toe te gaan. Hij kwam juist voor slechte mensen naar de aarde. Hij wil jou een ander hart geven. Dan ga je in Hem geloven en wil je Hem lief hebben. Dan wordt het echt feest in je hart. Je wordt blij, omdat je Hem kent. Hij zal voor je zorgen.’
Is dat echt waar? Santosh kan het bijna niet geloven. Kan hij, de arme lijmsnuiver uit de krottenwijk weer blij worden? Dat kan toch niet? Als het verhaal uit is, komt juf Sharon bij hem zitten. Ze ziet dat hij het moeilijk heeft. ‘Juf, is het echt waar? Mag ik ook in de Heere Jezus geloven?’ De juf knikt: ‘Echt waar, Santosh! Weet je… ook Niraj mag dat. Niemand is te slecht voor Hem.’
Na het feest komt juf Anniek naar hem toe. ‘Santosh, ik heb een mooi cadeau voor je. Pak maar aan.’ Santosh maakt het papier los. In het pakje zit een mooie plaat: van de goede herder ziet hij direct. Juf Sharon zegt: ‘Ik heb nog een cadeau, Santosh! Je mag bij ons blijven tot we een huis voor je gevonden hebben, waar nog meer kinderen wonen.’ Dankbaar kijkt hij naar het blijde gezicht van juf Sharon.
Tekst: Mw. J.J. Meijer-Voortman