Het hart is de mens in zijn totaliteit, met zijn verstand, wil en gevoelens.
Geef Mij je hart
Er was eens een Indianenhoofdman die door God werd aangeraakt. Hij wilde de Grote Geest tevredenstellen. Tijdens een dienst in de zendingspost kwam hij naar voren en legde een geldstuk op tafel. Maar de zendeling gaf het geldstuk terug en zei: “De grote God heeft geldstukken genoeg, Hij heeft jouw geldstuk niet nodig.” Na een week kwam het opperhoofd terug en gaf zijn geweer erbij. Weer kreeg hij hetzelfde antwoord: “De grote God heeft dit niet nodig”. Bedroefd ging hij weg, want wat moest hij dan wél offeren? De zondag erna bracht hij een duur tijgervel mee en legde dit samen met het geldstuk en geweer op tafel maar het antwoord bleef hetzelfde. Totdat hij – weer een week later – niet alleen zijn spullen op de tafel legde maar er zelf bij ging zitten. Toen zei de zendeling: “Dit is wat God verlangt. Mijn God zoekt niet het jouwe, maar jou. Het gaat God om je hart.”
*) Bron: preek over Spreuken 23:26a van ds. M.M. van Campen
Als het in de Bijbel gaat over ‘je hart’, gaat het niet over dat lichamelijke orgaan, de hartspier die bloed door het lichaam rondpompt. Net zoals wij dat niet bedoelen als we het hebben over een ‘gebroken hart'. Als het in de Bijbel over het hart gaat, dan gaat het over de mens in zijn totaliteit. De mens met zijn verstand, wil en gevoelens. In 1 Koningen 3:9 vraagt Salomo om een verstandig hart, zodat hij kan rechtspreken over het volk. In 1 Samuël 2:1 springt Hanna’s hart op van vreugde. Het ongeloof van de Joden is voor Paulus een smart voor zijn hart (Romeinen 9:2).
In veel kerken hoor je iedere zondag dit gebod: “U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand (Mattheüs 22:37). De Heere wil gediend worden met heel ons hart. God verlangt ons helemaal met ons denken, spreken, voelen, willen en handelen. Dat is niet hetzelfde als uiterlijk voor God leven. Denk aan het voorbeeld van de Indianenhoofdman. God zegt: Ik hoef jouw offers en vrome godsdienst niet, Ik wil je hart… (vgl. 1 Samuël 15:22) In de Heilige Doop word je daartoe al opgeroepen, ‘vermaand en verplicht’ zoals het in het doopsformulier staat. God gaat in Christus op de knieën en zegt: Geef Mij je hart, laat je met Mij verzoenen (2 Korinthe 5:20). Hij heeft recht op onze totale (harts)gehoorzaamheid aan Hem.
Vanuit onszelf lukt het ons niet om God te dienen met heel ons hart. Zelfs al lijken we aan de buitenkant mooi en goed, de binnenkant – ons hart – is vies en slecht. De Heere Jezus zegt dat er allerlei slechte dingen uit ons hart komen: kwade overwegingen, overspel, ontucht, moord, diefstal, hebzucht, allerlei kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, lastering, hoogmoed en dwaasheid (Markus 7:21). Hij zegt niet dat je dat allemaal daadwerkelijk doet, maar wel dat je daartoe geneigd bent. Uit onszelf zullen we God nooit kunnen dienen zoals Hij dat van ons vraagt.
Daarom heeft God Zijn Zoon, de Heere Jezus, gezonden, om van ons stenen hart een hart van vlees te kunnen maken (Ezechiël 36:26). De Bijbel gebruikt die beeldspraak om aan te geven dat al het goede van God op ons harde hart afketst. Het is als een steen. Een vlesen hart is als een spons waarin Gods woorden opgezogen worden. Een hart met nieuwe liefdes en neigingen. Als je gelooft in de Heere Jezus, komt de Heilige Geest in je hart wonen en maakt Hij het nieuw (Johannes 14:17). Je hoeft niet zelf een nieuw hart aan te bieden. Je mag je oude hart aan de Zaligmaker geven zodat Hij het nieuw maakt. Wat dan eerst onmogelijk was, maakt Hij mogelijk: de zonde heeft niet meer de overhand in je leven, maar je wilt leven voor Koning Jezus. Hij heeft de leiding en je vraagt Hem: ‘Heere, wat wilt U dat ik doen zal?’
Biddend mag je pleiten op Gods belofte, die in de Heilige Doop meeklinkt: Ik zal jou een nieuw hart geven. Blijf niet lijdelijk op de verhoring van dat gebed zitten wachten, maar bekeer je en geloof het evangelie! (Markus 1:15).