De grote hond van de buren, een brand in de buurt of de aardbeving in Haïti. Kinderen kunnen er behoorlijk angstig van worden. Aan ouders de taak om hun angsthazen hierin te begeleiden. Maar hoe doe je dat? Mevrouw drs. A.M. van Houdt, psycholoog en cognitief gedragstherapeut, doet een aantal handreikingen. De eerste les? “Angst dient als waarschuwingsteken en hoort bij een gezonde ontwikkeling.”
In haar dagelijks werk bij de jeugdzorg van Eleos komt mevrouw Van Houdt, gespecialiseerd in angst- en dwangstoornissen, veel angstige kinderen tegen. Het gaat dan om een angst die het leven van deze kinderen ontregelt, een stoornis dus. „In groepen werken we hieraan en het mooie is dat de kans op succes groot is.” Bij de meeste kinderen is een behandeling niet nodig, maar bang is ieder kind wel eens. „Angst hoort bij het leven. Als er dingen gebeuren die niet leuk zijn, dan reageert je lichaam daarop, met hartkloppingen of zweten bijvoorbeeld. Hierdoor kun je beter presteren. Het wordt een ander verhaal als een kind paniekerig wordt voor dingen die niet direct levensbedreigend zijn. Dan kan het een stoornis worden, waarbij professionele hulp nodig is.”
Volgens Van Houdt is het van belang dat ouders voor ogen houden dat angst in de eerste plaats een teken is van een gezonde ontwikkeling. „Denk eens aan een eenkennige baby of peuter. Het is heel goed dat hij vreemden gaat onderscheiden van vertrouwde mensen, zoals zijn ouders. Sommige kinderen met een ontwikkelingsstoornis kunnen dat niet. Voor hen is er geen verschil tussen de eigen ouders en vreemden. Die eenkennige baby heeft dus een gezonde angst. Ongezond is het als een meisje van negen nog niet zonder haar moeder weg durft.” Toch staat dat meisje van negen niet alleen met haar angst. „Bij kinderen van rond de acht heeft een kwart last van een angststoornis. Op deze leeftijd moeten kinderen op school veel presteren. In iedere toets moet je weer laten zien wat je kunt. De meesten wennen eraan, want rond het twaalfde jaar gaat het nog om 15 procent van de kinderen. Rond 17 jaar komt er weer een piek: één op de vijf jongeren heeft dan een angststoornis. Het is de leeftijd waarop ze zelf de klus moeten gaan doen, zonder hun ouders. Het is ook de leeftijd om relaties aan te gaan en ze vragen zich af: Kan ik wel een leuke vriend of vriendin zijn?” Mevrouw Van Houdt roept ouders op de angsten van hun kind serieus te nemen, maar niet mee te gaan in het vermijden van bepaalde situaties. „Angst is altijd in beweging. Als het niet minder wordt, wordt het erger.
Tegen veel ouders die ik bij Eleos ontmoet, zeg ik: U hebt heel goed voor uw kind gezorgd, maar hij heeft niet zelf geleerd om met zijn angsten om te gaan. Een moeder die zelf de lege fles naar de donkere schuur brengt, omdat haar zoon dat niet durft, helpt hem niet. Toon begrip voor de angst, ga samen naar de schuur, dan kan hij zien dat er niets aan de hand is. De volgende keer hoef je misschien al iets minder ver mee. Als hij zichzelf een keer heeft overwonnen, voelt hij zich beter. Kinderen moeten door de angst heen, al denken ze van tevoren dat ze het niet overleven. Achteraf voelen ze zich beter: ze hebben het namelijk van hun angst gewonnen!”
Iedere leeftijd z’n eigen angst
„Bij eenjarigen speelt vooral de scheidingsangst. Bang zijn voor de wc en voor vreemden komt ook vaak voor. Kijk je naar de tweejarigen, dan zie je dat de omgeving groter wordt. Ze zijn bang voor harde geluiden (waar komen die vandaan?), voor donkere kamers en voor dieren. Bij peuters en kleuters kan het afscheid nemen moeilijk zijn. Jonge basisschoolkinderen piekeren soms over “slechte mensen”. In groep 2 wordt er vast wel eens gesproken over kinderlokkers of inbrekers.” De angsten van schoolkinderen ontstaan vooral omdat zij abstracter denken. „Oorzaak en gevolg houden hen bezig: Wat kan er gebeuren bij onweer? Ook dingen die ze niet zien, hebben hun aandacht, zoals engelen of de duivel. Op deze leeftijd zijn kinderen ook geneigd om te generaliseren. Als ze horen dat er ergens een rivier overstroomt, denken ze dat de rivier in de buurt ook gevaarlijk is. Langzaam komt het besef dat leven kwetsbaar is. Bij bovenbouwkinderen wordt dat besef nog sterker. Ze denken vaak serieus over de dood na en kunnen daar bang van worden. Ze zien in dat ieder mens sterfelijk is, ook zijzelf. De angsten bij pubers houden vaak verband met zichzelf en hun toekomst. Ze maken zich zorgen over hun uiterlijk en of ze wel een relatie kunnen aangaan. Ze piekeren over wereldgebeurtenissen: Komt er oorlog? Gaat het wel goed met het klimaat?”
Vijf keer uit bed
Wel vijf keer op een nacht kwam Annelies (13) haar bed uit. Vaak kon ze niet slapen vanwege de gedachten die door haar hoofd tolden. Heb ik genoeg gedaan voor m’n moeder, die het druk had? Zou Mirjam nog wel vriendin met me willen zijn? Eerst maar een lampje aan. Annelies houdt het in bed niet meer uit. Op de overloop drentelt ze wat heen en weer. Ze weet dat haar ouders het niet leuk vinden als ze zo vaak uit bed komt, maar ze is zo bang en begint te snikken. Haar moeder reageert als eerste. Annelies vertelt voor de vijfde keer die nacht wat haar bezighoudt. Haar moeder stelt haar gerust, in de hoop dat Annelies weer lekker zal kunnen slapen. Na maanden tobben gaat Annelies het Vriendenprogramma volgen bij Eleos. Met nog vijf kinderen leert ze in tien bijeenkomsten hoe ze haar angst voelt (buikpijn), hoe ze zich kan ontspannen, hoe ze kritische vragen kan stellen over haar angst (Is het wel waar wat ik denk?) en helpende gedachten kan formuleren (als ik mijn best doe, doe ik het goed genoeg). Ze leert dus zelf met haar angsten om te gaan en daarvoor steeds een beetje minder bij haar ouders aan te kloppen. En achteraf? Annelies vertelt dat ze de eerste stap de moeilijkste vond. Ze wist niet dat ze de angst kon verdragen en zelfs in slaap zou kunnen vallen. Haar ouders merken op dat ze het vooral moeilijk vonden om ’s nachts niet vaker te reageren dan het afgesproken aantal keren. Ze moesten Annelies helpen door niets te doen en dat voelde heel vreemd.
Niet doen:
- Geruststellen, zonder begrip te tonen voor de angst. „Wees maar niet bang, er gebeurt niets.” Het kind voelt zich niet serieus genomen en blijft denken dat er wel iets ergs gaat gebeuren.
- Uren praten over de angst. Dat werkt belonend. Je kind krijgt te veel aandacht voor zijn angst.
- Situaties vermijden: Als je een kind niet leert om te gaan met zijn angst, wordt de angst alleen maar groter. Je bevestigt hem in het idee dat zijn angst terecht is.
Doen:
- Leg uit dat angst bij het leven hoort.
- Geef het goede voorbeeld en vertel hoe je zelf met angst omgaat, bijvoorbeeld als je naar de tandarts moet.
- Geef kort aandacht aan de angst. Vijf of tien minuten is genoeg.
- Leid het kind af.
- Laat het leuke dingen ervaren, waardoor het geen tijd heeft om te piekeren.
- Laat het kind bewegen. Ga samen maar eens vijf minuten hard lopen.
- Leer je kind zichzelf toe te spreken: Is het wel echt waar wat ik denk?
- Maak een plannetje: stap voor stap kom je dichterbij. Ben je bang voor een hond? Kijk dan eerst een keer door het raam naar de hond van de buren.
- Beloon je kind voor een klein succes.
- Geef meer aandacht aan het gezonde gedrag van je kind.