Drie kleine kleutertjes zitten op een achterbank in de auto. Ze keuvelen over van alles en nog wat. Een van hen heeft de rijmelaritis. Na iedere zin moet hij iets zeggen wat er op rijmt. Zijn enthousiasme werkt aanstekelijk. De taalkrachten worden gemeten. Wie van de drie kan de meeste rijmwoorden verzinnen?
Dan klinkt het opeens luid en duidelijk uit een kleutermond: “Oh, dat mag je niet zeggen. Dat gaat over de Heere God.” Het is even helemaal stil. De andere twee zijn zich van geen kwaad bewust. Alle ogen zijn op mij gericht. Ik word geacht het verlossende woord te spreken. Mag je “amen” laten rijmen op “samen”? Moeders weten toch altijd precies wat mag en wat niet mag?
“Kennen jullie een Psalmversje?” “Ja, natuurlijk!”“Zing er dan eens een.” Van iedere regel zing ik alleen het laatste woord mee en noem daarna de rijmwoorden nog een keer na elkaar: tempelbouwers en beschouwers, ontzegd en gelegd, alvermogen en ogen, geschied en niet. Het kwartje valt. Ze zijn er stil van. Allemaal rijmwoorden en het hele lied gaat over de Heere God!
Rijmen is voor kleuters ontdekken hoe woorden klinken. Als ze daarbij alle woorden zouden gebruiken behalve de Bijbelse, dan gaat er iets niet goed.
Geef het spreken over de Heere God en Zijn dienst een plek in het leven van alledag. In Deuteronomium 6: 6 en 7 worden we opgeroepen altijd en overal met ons kind te praten over Hem. Begin er dus direct na de geboorte mee en stop nooit. “Wat ben je toch bijzonder. De Heere God heeft jou zo gemaakt.”
Kinderen maken geen onderscheid tussen het geestelijke leven en het gewone leven. Daarin zijn ze volwassenen tot voorbeeld!