Hoe bereik je het hart van je kinderen? Die vraag stelde prof. dr. W. ter Horst zich en hij heeft er in diverse boeken uitvoerig antwoord op gegeven.
Het hart van je kind raken, lukt alleen als je een schaap bent met vijf poten. Niet in die zin dat het voor niemand is weggelegd, maar omdat een goede opvoeder als het ware vijf beroepen moet hebben. Een goede opvoeder is namelijk schatbewaarder, tuinier, herder, gids én priester.
1. Schatbewaarder - beschermen
In oude verhalen is de schatbewaarder een belangrijke figuur. Hij was verantwoordelijk voor de koninklijke kostbaarheden. Vooral de parels moesten goed worden bewaard en beschermd. Wee de schatbewaarder die deze schat niet goed beschermde. Het minste wat hem te wachten stond, was de krokodillenvijver. Een kind is als een parel. Een opvoeder is als een schatbewaarder. Hoe kun je schatbewaarder zijn van een kind? Bijvoorbeeld door ze de ruimte te geven. Voor een baby is dat een box, voor een puber een plek waar hij lekker kan hangen. Een andere manier van beschermen is rust bieden. Veel kinderen krijgen te veel prikkels en kunnen zich daardoor niet meer concentreren. Op zijn tijd voor stilte en rust zorgen, is voor alle kinderen van groot belang.
2. Tuinier - verzorgen
Een goede tuinier weet in welke grond hij zijn planten moet zetten. Hij houdt de ontwikkeling van zijn groeisels goed in de gaten. Iedere plant is weer anders en heeft weer een andere behandeling nodig. Hij snoeit op het juiste moment, geeft mest als dat nodig is. Zorgt bij droog weer voor wat extra water. Als een opvoeder naast schatbewaarder ook tuinier is, voelen de kinderen zich niet alleen veilig, maar ook geborgen. Dat gaat een stap verder. Geborgenheid is warmer, intiemer, dichter bij het hart. Een kind dat zich ergens geborgen weet, kan erop vertrouwen dat hij krijgt wat hij nodig heeft voor hij erom vraagt. Het kind weet: Bij die opvoeder mag ik zijn wie ik ben. Wat overigens iets totaal anders is dan: bij hem kan ik doen wat ik wil.
3. Herder - overdragen
Niet alleen in de Bijbel staan herders in hoog aanzien. Ook in allerlei oude verhalen zijn ze belangrijke en onmisbare figuren. De dieren zijn bij een herder veilig en geborgen. Hij leert ze hem te gehoorzamen. Alleen dan kan hij hen leiden naar grazige weiden en zeer stille wateren. Wat houdt de herderstaak in het gezin in? Het gaat om het aanleren van kennis en vaardigheden. Als mama met een lepeltje eten in de buurt van Robins mond komt, zegt ze „hap”. De baby hapt omdat hij honger heeft, maar ervaart ook dat mama het fijn vindt als hij z’n mond open doet. „Robin weet al wat ‘hap’ is”, zegt de moeder trots. Ze bedoelt dat hij gewenst gedrag vertoont op het signaal „hap”. We leren de kinderen van alles aan. „Open mond?” vraagt Anna van twee als ze in bed ligt. Ze wil graag dat haar moeder het psalmversje nog een keer zingt, want zij weet ook al precies hoe dat versje gaat. Als haar moeder het versje verkeerd zou zingen, zou het haar direct opvallen.
4. Gids - inleiden
Kinderen zijn net reizigers in een vreemd, moeilijk toegankelijk gebied. Opvoeders zijn hun gidsen. Zij leiden hen in in de betekenissen op allerlei gebied. De moeder van Robin leert hem de betekenis van het woord ‘hap’. Hij heeft kennis en vaardigheden opgedaan waarmee hij iets kan. Als hij trek in iets heeft, zegt hij gewoon „hap”. „Hij weet al wat ‘hap’ is”, zegt z’n moeder trots. Nu terecht, want Robin kent de betekenis ervan. De moeder van het meisje legt naar aanleiding van het psalmversje uit dat „eis van Mij vrijmoedig” betekent dat ze alles aan de Heere God mag vragen. Hierdoor krijgen de ondertussen overbekende woorden betekenis voor het kind. Doet een ouder dat niet, dan zal het kind het versje blijven zingen, omdat ze dat nu eenmaal fijn vindt, maar dan blijven het woorden zonder inhoud.
5. Priester - inwijden
Als priester mogen we kinderen inwijden in geheimen. Hoe gaat dat inwijden? Er is veiligheid en geborgenheid, er zijn bepaalde kennis en vaardigheden aangeleerd die iets te betekenen hebben. Dan is er nu een opvoeder nodig die een warm hart heeft en het hart van de kinderen wil bereiken. De moeder van Anna herinnert haar aan Psalm 81:12, als ze tranen met tuiten huilt om de beer die kwijt is. „Weet je nog, Anna, dat je alles aan de Heere mag vragen? Dat hebben we samen vaak gezongen: eis van Mij vrijmoedig. Zullen we nu samen bidden en vragen of de Heere ons wil helpen bij het zoeken naar de beer? Wil jij het zelf vragen of zal mama het doen?”
Mede n.a.v. “Wijs me de weg!”, door prof. dr. W. ter Horst.
Nu daagt het in het oosten
Als Karen na het eten een versje mag opgeven, kiest ze: Nu daagt het in het oosten. „Weten jullie wel wat dat betekent?” vraagt de moeder na het zingen. Karen moet het antwoord schuldig blijven. Dat hebben ze haar op school er niet bij verteld. De jongens mompelen iets van: „Dat de zon opkomt, ofzo.”
„Dus we zingen over iets waarvan jullie niet eens goed weten wat het is. Hebben jullie de zon wel eens zien opkomen?” vraagt de vader. Nou, nee. „Dat gaat dan binnenkort gebeuren”, stelt hij. Het duurt even voor er een onbewolkte dag komt en ze een plek gevonden hebben waar half december de zon boven de horizon komt. Daar staan ze dan in het donker op een landweg naar het oosten te staren. „Gelukkig dat het behoorlijk koud is”, denkt de vader, „dat maakt meer indruk.” Eerst zijn de jongens wat luidruchtig, maar dan zegt de vader dat ze naar de stilte moeten luisteren. En dan staan ze alleen nog maar stil te wachten in de kou. De sterren verbleken als het in het oosten begint te dagen. Maar waar blijft de zon?
„Nu moet ik iets zeggen”, denkt de vader, „anders laat ik ze hier in dubbel opzicht in de kou staan.” Zoekend naar woorden en voor z’n gevoel erg stuntelig vertelt hij dat de komst van Christus in de wereld en in een mensenleven altijd is vergeleken met het opgaan van de zon na een koude winternacht. Dat we daarom elk jaar eerst Advent vieren en daarna Kerst en dat zijn eigen eerste echte Kerstfeest zestien jaar geleden op 3 september viel, toen zijn oudste zoon werd geboren.”
Eenmaal thuis denkt de vader: „Het is helemaal langs hen heengegaan. Ik heb het verprutst.” Tot z’n zoon zonder opkijken zegt: „Je bent natuurlijk een maffe kerel. Want wie doet nou zoiets? Dat is toch niet normaal meer?” En dan met een geknepen stem: „Maar je bent wel de beste vader van de wereld!” „Dat wist ik allang”, zegt de jongste.
Dit voorbeeld komt uit een lezing van prof. dr. W. ter Horst.