“Dat lust ik niet.” Ik denk dat elke ouder dat weleens hoort aan tafel. Wij wel in ieder geval. Vaak proberen we er korte metten mee te maken. “Wees maar dankbaar dat je eten hebt.” Maar ik moet eerlijk toegeven dat ik die dankbaarheid ook heb moeten leren.
“Dat lust ik niet”, is heel wat keren door me heen gegaan toen mijn vrouw en ik op werkvakantie waren in Guinee-Bissau. We waren op bezoek bij onze zussen in dit straatarme West-Afrikaanse land, waar ze de kop van de vis als het lekkerste stukje beschouwen.
Als blijk van gastvrijheid had een van de dorpsoudsten ons honing gebracht. Het zat in een frisdrank fles. Het idee dat die fles misschien niet goed gewassen was deed me al gruwen. Maar het aanzien van al die bruine stukjes die in de honing dreven, liet mijn laatste gevoel van dankbaarheid verdwijnen als regen in de woestijn.
Ik heb daar in Afrika wel mijn lesje geleerd. De lokale bevolking eet in goede tijden elke dag hetzelfde: rijst met palmolie en een visje. Bij een slechte oogst moeten ze het doen met één maaltijd per dag. Dat wij ’s morgens en ’s avonds stokbrood aten was al een hele luxe ten opzichte van de lokale bevolking. Toen dat tot mij doordrong, schaamde ik me voor mijn ondankbaarheid voor de honing. Iemand die vorig jaar nog honger had, heeft er een stel bijensteken voor over om kostbare honing weg te geven. Hoe durf ik het vies te vinden?!
We proberen onze kinderen bij te brengen dat lekker en divers voedsel niet vanzelfsprekend is. Met de verhalen uit Guinee-Bissau proberen we dankbaarheid voor ons dagelijkse ruim belegde brood wat te laten groeien. Maar misschien kunnen ze dat het beste leren door zelf honing te ontvangen van een dorpsoudste.
Kasper van Helden