Als ik achter m’n laptop zit te werken, heb ik vaak muziek aan staan. Dat doe ik dit keer niet alleen voor mezelf, maar ook voor de andere gezinsleden in de kamer. “Tel uw zegeningen, tel ze één voor één”, klinkt het uit de mond van Urker zangers. “Dat vond opa Van Brenk zo’n mooi lied”, vertel ik. “Ik ken hem in het Engels, van de basisschool”, reageert er een. “De juf liet dat altijd horen als ze Engels gaf.”
Deze leerkracht kijkt verder dan wat de methode haar aanreikt en introduceert iets wat helpt om in een andere taal uiting aan het geloof te geven. Van de andere kinderen weet ik dat deze juf ook het Onze Vader in het Engels aanleert. Wat ik hier zo mooi aan vind, is dat ik hier iets proef van de wens om het hele schoolleven te doordrenken met het geloof. Ik proef het bij meer leerkrachten.
Thuis heb ik ook nog wat werk te doen, als het gaat om de verbinding met het leven van alledag. Aan tafel neuriet de jongste “Vrede zij u”, om vervolgens twee legers op de been te brengen en een flinke strijd te leveren. Zelf ziet hij de ironie hier nog niet van. Zal ik hem er bewust van maken?
In gedachten hoor ik hem al reageren: “Soms moet je eerst vechten om vrede te krijgen.” En dan moet ik hem gelijk geven. Maar op één punt klopt zijn spel echt niet. Bij hem wint de zwaarst bewapende het altijd. In mijn hoofd zingt het: “Let the weak say: I am strong”. Het lied met die regel laten horen, terwijl hij speelt, heeft weinig zin. Zijn Engels is niet toereikend. Er is nog werk aan de winkel voor deze juf. Of is het mijn taak?
Tekst: Margreet van den Berg - van Brenk
Dit artikel is eerder gepubliceerd in De Wekker.